Post by jakeroyal on Sept 20, 2009 14:29:09 GMT 1
Hier ga ik ook niet mee verder xD
Dit was in me opgekomen in de vakantie omdat ik me onwijs verveelde
Ketterij:
‘Hoe kan ik mijn liefde aan je tonen?’ Vroeg hij zachtjes terwijl zijn handen de mijne pakte. Ze voelde zo stevig om mijn polsen. Zo stevig als een stel handboeien. Ik voelde hoe mijn hart zijn slagen versnelden. ‘Als jij me blijft ontvluchten?’ Zijn stem was nauwelijks harder dan een fluistering. Ik kon zijn adem voelen tegen de huid van mijn nek.
Het streelde me als een zacht veertje.
Mijn weerstand werd minder en ik stond wankel op mijn benen. Hoe kon hij me zo van de wijs brengen?
Langzaam draaide ik mijn hoofd naar hem toe. Ik kon zijn glimlach niet meer zien. Ik had mijn ogen gesloten. Een geluid en op dat moment wist ik dat ik zijn lippen op de mijne hoorde te voelen.
Dat ze teder en toch gepassioneerd, in een niet te beschrijven gevoel, op mijn lippen moesten drukken, maar ik voelde niets.
In een fractie van een seconden had ik mijn ogen weer geopend. Ik zocht zijn glimlach. Zijn gezicht, zijn ogen, maar ik kon niets anders zien dan de duisternis. Ik zocht naar dat ene kleine lichtpuntje. Dat kleine sprankje hoop, maar de duisternis slokte me op. Een gevecht zou ik nooit winnen, maar ik probeerde het toch. Ik vocht.
Ik vocht, denkend aan zijn gezicht. Zijn aanrakingen. Aan zijn humor en zijn onvergetelijke liefde voor mij. Maar de duisternis was niet te overwinnen.
Ik zat gevangen. Alweer .....
Mijn ogen schoten open en ik kwam half overeind uit een ongemakkelijke positie. Mijn handen zaten geboeid en met wat gestuntel veegde ik het angstzweet van mijn voorhoofd. Hoe vaak was ik nu al niet geplaagd door diezelfde droom? En hoe vaak zou dat nog gebeuren?
Elke keer joeg het me op de kast. Liet het me schrikken, terwijl ik de uitkomst van mijn droom al wist.
Nu was ik weer terug in de werkelijkheid en ook hier heerste de duisternis. Nog erger en drukkender dan het was geweest in mijn droom.
Mijn hand gleed van mijn voorhoofd af en ging langzaam naar mijn wang. Ik wist al wat ik kon verwachten.
Geschaafd door de kille stenen, maar nat van mijn tranen. Mijn andere wang was dik. Dat kon ik me nog wel herinneren. De boeien om mijn handen rinkelde toen ik mijn handen liet zakken en ik mijn gezicht daarin begroef. Onterecht gevangen genomen, en wetend dat ik nooit bevrijd zou worden van de ketens. Het ging nu al maanden zo. Waarom zou dat ineens veranderen? Ik zou voor altijd gevangen blijven.
Opeens was daar een streep licht en verschrikt tilde ik mijn hoofd op. Angstig schuifelde ik achteruit toen ik de drie mannen in de deuropening zag staan. Een priester, een monnik en een dikke bewaker.
De monnik en bewaker leken een wedstrijd te houden. Wie was er het breedst?
De ketens rinkelden weer. Ditmaal omdat ik werd opgetild door de dikke wachter. De monnik durfde mij amper recht in de ogen aan te kijken. Niet omdat ik er nou zo angstaanjagend uit zag. Of omdat ik een strijdlustige blik in mijn ogen had. Nee, mijn strijdlust was lang geleden al gebroken. Hij durfde mij niet aan te kijken, omdat hij medelijden met me had. Hij mocht dat niet tonen. Niet tegen een ketterhoer.
‘Het is tijd.’ Zei de priester met een scherpe, duidelijke stem.
En daarmee kondigde de man mijn doodvonnis aan.
Dit was in me opgekomen in de vakantie omdat ik me onwijs verveelde
Ketterij:
‘Hoe kan ik mijn liefde aan je tonen?’ Vroeg hij zachtjes terwijl zijn handen de mijne pakte. Ze voelde zo stevig om mijn polsen. Zo stevig als een stel handboeien. Ik voelde hoe mijn hart zijn slagen versnelden. ‘Als jij me blijft ontvluchten?’ Zijn stem was nauwelijks harder dan een fluistering. Ik kon zijn adem voelen tegen de huid van mijn nek.
Het streelde me als een zacht veertje.
Mijn weerstand werd minder en ik stond wankel op mijn benen. Hoe kon hij me zo van de wijs brengen?
Langzaam draaide ik mijn hoofd naar hem toe. Ik kon zijn glimlach niet meer zien. Ik had mijn ogen gesloten. Een geluid en op dat moment wist ik dat ik zijn lippen op de mijne hoorde te voelen.
Dat ze teder en toch gepassioneerd, in een niet te beschrijven gevoel, op mijn lippen moesten drukken, maar ik voelde niets.
In een fractie van een seconden had ik mijn ogen weer geopend. Ik zocht zijn glimlach. Zijn gezicht, zijn ogen, maar ik kon niets anders zien dan de duisternis. Ik zocht naar dat ene kleine lichtpuntje. Dat kleine sprankje hoop, maar de duisternis slokte me op. Een gevecht zou ik nooit winnen, maar ik probeerde het toch. Ik vocht.
Ik vocht, denkend aan zijn gezicht. Zijn aanrakingen. Aan zijn humor en zijn onvergetelijke liefde voor mij. Maar de duisternis was niet te overwinnen.
Ik zat gevangen. Alweer .....
Mijn ogen schoten open en ik kwam half overeind uit een ongemakkelijke positie. Mijn handen zaten geboeid en met wat gestuntel veegde ik het angstzweet van mijn voorhoofd. Hoe vaak was ik nu al niet geplaagd door diezelfde droom? En hoe vaak zou dat nog gebeuren?
Elke keer joeg het me op de kast. Liet het me schrikken, terwijl ik de uitkomst van mijn droom al wist.
Nu was ik weer terug in de werkelijkheid en ook hier heerste de duisternis. Nog erger en drukkender dan het was geweest in mijn droom.
Mijn hand gleed van mijn voorhoofd af en ging langzaam naar mijn wang. Ik wist al wat ik kon verwachten.
Geschaafd door de kille stenen, maar nat van mijn tranen. Mijn andere wang was dik. Dat kon ik me nog wel herinneren. De boeien om mijn handen rinkelde toen ik mijn handen liet zakken en ik mijn gezicht daarin begroef. Onterecht gevangen genomen, en wetend dat ik nooit bevrijd zou worden van de ketens. Het ging nu al maanden zo. Waarom zou dat ineens veranderen? Ik zou voor altijd gevangen blijven.
Opeens was daar een streep licht en verschrikt tilde ik mijn hoofd op. Angstig schuifelde ik achteruit toen ik de drie mannen in de deuropening zag staan. Een priester, een monnik en een dikke bewaker.
De monnik en bewaker leken een wedstrijd te houden. Wie was er het breedst?
De ketens rinkelden weer. Ditmaal omdat ik werd opgetild door de dikke wachter. De monnik durfde mij amper recht in de ogen aan te kijken. Niet omdat ik er nou zo angstaanjagend uit zag. Of omdat ik een strijdlustige blik in mijn ogen had. Nee, mijn strijdlust was lang geleden al gebroken. Hij durfde mij niet aan te kijken, omdat hij medelijden met me had. Hij mocht dat niet tonen. Niet tegen een ketterhoer.
‘Het is tijd.’ Zei de priester met een scherpe, duidelijke stem.
En daarmee kondigde de man mijn doodvonnis aan.