Post by Elizabeth Swann on Nov 22, 2008 12:57:49 GMT 1
1.
Ik werd met opgezwollen ogen wakker. Ik wist dat ik gisteren niet zo hard had geweend dat ik nu niet zo'n ogen zou hebben. Ik stond moeizaam op een ging naar mijn eikenbruin tafeltje een zette me neer op de stoel die zich daar bevond. Ik keek kalm in de rond spiegel die aan het tafeltje gevestigd was. Ik moest geen zelf medelijden hebben. Was ik niet zo zelfzuchtig geweest had ik hem nu nog gehad en was dit alles niet gebeurd. Mijn ogen zochten naar iets, zelf niet wetend naar wat. Ik besloot maar een bad te nemen. Ik nam het zilveren belletje een rinkelde er drie keer mee. Het duurde nog geen drie seconden en mijn dienares kwam mijn kamer binnen.
‘Wat is er Miss Swann.’ Zei ze. Ik vond het raar zo genoemd te worden aangezien ze me sinds gisteren nog Mrs Turner hadden genoemd.
‘Zou je voor me een bad willen klaarmaken.’ Ik zag ze enkel knikken en een hele kleine eerbiedige buiging maken en vertrok. Zo’n gigantisch huis waar nu alleen ik, de enig overblijvende van de familie, in woonde. Och, er zijn nog genoeg visjes in de vijver. Dacht ik bij mezelf een stond abrupt recht waardoor mijn stoel bijna omver viel. Ik liep naar mijn grote ramen die een uitzicht hadden op de schitterende blauwe zee. De opgaande zon zijn lichtstralen weerkaatstend in het heldere water. De lucht had nog een roos oranje gloed een er was een licht briesje wat ervoor zorgde dat de hitte dragelijk werd. Ik ging op het balkon staan een genoot van het stralende uitzicht. Misschien was gescheiden zijn nog niet zo’n ramp. Probeerde ik het mezelf wijs te maken. Alle ruimte voor mij alleen, niemand die je lastigvalt. Ik lachte miezerig. Ik hoorde een voelde mijn pikzwarte kat kopjes geven en spinnen. Die had ik gekocht om mijn eenzaamheid gevoel weg te krijgen, maar erg veel leek het niet te helpen. Het liefdesverdriet was niet uit mijn hart weg te krijgen. Het leek alsof het erin gekerfd stond. Zo pijnlijk. Liefde bijt, de liefde brandt een snijdt een pijn waarvoor geen medicijn bestaat. Mettertijd voel je hoe liefde slijt hoe langzaamaan de ergste pijn vergaat. Ik keek geschrokken op toen er op mijn witgeschilderde deur werd geklopt.
‘Binnen.’ Zei ik rustig terwijl ik de ramen op een sleetje zette.
‘U bad staat klaar mevrouw.’ Zei Anneleen. Ik lacht een gaf een knikje dat ze mocht vertrekken. Ik zocht mijn kleren bij elkaar een vertrok via een deur in mijn slaapkamer die rechtstreeks naar de badkamer leed. Het was een ruime badkamer met in het midden ervan een groot ligbad op poten. Ook in de badkamer was een groot raam maar alleen daar was het uitzicht op mijn enorme tuin gericht. Ik deed de zware stoffen gordijnen met borduursels dicht een kleedde me uit. Vervolgen kroop ik in bad een ontspande helemaal. Ik geloof dat ik er een dik half uur over gedaan had. Toen ik aangekleed was keerde ik terug naar mijn slaapkamer. De ochtendzon stond al hoog aan de blauwe lucht met hier een daar een donzige witte wolk. Ik aaide mijn kat, Lydia, een paar keer over zijn rond kopje een vertok de trap af. Ik begroete de mensen die ik tegenkwam in de grote hal.
‘Menneer Mausers. Ik ga een wandeling maken, ik wil tegen dat ik terugkom dat de papieren die ik moet invullen klaarliggen.’ Zei ik formeel.
‘Natuurlijk mevrouw. Zal ik zorgen dat er iemand met u meegaat?’ Vroeg hij.
‘Nee niemand. Ik wil even een paar dingen op een rijtje zetten en genieten van de frisse lucht.’ Antwoordde ik en nam afscheid een ze lieten me gaan.
2.
Ik wandelde door de verlaten straten gewoon nergens naartoe. Ik was hier geboren dus was er bij elk gebouw wel een herinnering die in mijn gedachten te binnenschoot. Af een toe werd ik door de burgers van het dorp begroet en werd vrolijk van de spelende kinderen op straat. Ik stopte bruusk met wandelen toen ik bij het schuurtje, of beter gezegd, de werkplaats van mijn vorige echtgenote kwam. Het leek er verlaten en leeg uit. Ik keek door het raampje naar binnen maar zag alleen een stoffige ruimte. Ik hoorde voetstappen naderen allemaal op hetzelfde ritme. Net een leger. Je voelde de blikken van de inwoners verbaast kijken. Ik keerde me naar het geluid toe. Je zag bezorgde ouders hun kinderen bij zich roepen en veilig gaan schuilen in hun houten oftewel stenen huisjes. Tot mijn verbazing kwamen ze naar mijn richting tot ze uiteindelijk bij de schuur van de smid stopten.
‘Wat is er aan de hand.’ Vroeg ik om op de hoogte te blijven.
‘Mr Brown is gisteren overleden. We komen zijn lichaam ophalen.’ Zei hij doodkalm zonder enig gevoel van emotie te tonen.
‘Overleden? Zoals bij toverslag?’ Vroeg ik ongeloofwaardig terwijl mijn ogen die van de soldaat doorboorden.
‘Hij leefde in een ongezond toestand, te veel rum in niet goed voor je lever.’
‘Overleden door dronkenschap, en hoe moet het dan verder met de smid in onze stad?’ Vroeg ik aan hem maar het bleek een nutteloze vraag te zijn want hij hield enkel zijn schouders op.
‘Excuseer mevrouw.’ Zei hij formeel een vertrok nu ook naar binnen. Ik keek even in de schuur binnen. Ik zag de oude openhaard nog nabranden en de handgemaakte zwaarden schitteren in laatste spatjes vuur. Twee mannen droegen het lijk, dat ingewikkeld was in een linnen witte doek, naar buiten. Rillingen gingen van mijn ruggengraat naar de puntjes in mijn tenen. De inwoners keken vol verbazing toe naar de mannen die het lijk door de straten naar weet ik veel waar leden. Het was akelig om aan te zien. Ik keek ze na tot ze helemaal uit het zicht verdwenen waren. Jah, hier had hij nog gewerkt, maar nu was hij kapitein van de“flying duchman” en had hij geen mogelijkheid meer om aan edelsmeedkunst te doen. Ik vertrok na een laatste snelle blik op het gebouw geworpen te hebben. Ik wandelde de natuurstenen trap op zodat ik een overzicht had over de uitgestrekte zee. Even ging ik op de rand van de stenen zitten en tuurde voor me uit. In de verre verte zag ik een paar dolfijn zwemen en af een toe maakten ze een sprong waarna ze zachtjes terug in het golvende water terecht kwamen. Prachtige dieren. Ze lijken altijd zo gelukkig omdat ze het zo uitstralen maar diep in hun binnenste geloofde ik dat ze ergens ook verdrietig zouden zijn. Ik stond lachend recht en zette mijn wandeling verder door over het strand te wandelen, het oneindige zand door. Genietend van de zeelucht kwamen de herinnering van de black pearl me te binnen. Vaag, spookverhaal, ik had het maar mooi meegemaakt. Ik streek traag met mijn handen door mijn bruinblonde haren en plofte op het zand neer. Misschien moest ik vandaag maar wat later aan mijn werk beginnen, tijd genoeg, zoveel kon het niet zijn. Ik legde me uitgestrekt neer terwijl de hoge middagzon nu al hard scheen. Het was warm een bijna ondragelijk dat ik het niet meer kon uithouden. Traag ging ik rechtzitten met een kaarsrechte rug. Mijn ogen staarden naar de sterretjes in het water. Mijn hersenen zeiden nee, mijn gevoel antwoordde het tegendeel. Ik deed mijn bovenste jurk uit die uit een dikke stof was gemaakt en een gebroken witte kleur had met okerkleurige borduursels. Vervolgens ook het hatelijk korset waarvan ik dacht dat het elke dag strakker kwam te zitten. Het hemels gevoel van terug even normaal te kunnen ademen deed me ongelofelijk goed. Na mijn kleren netjes opgevouwen te hebben slenterde ik naar het water en ging erin. Nog geen twee seconden later, juist toen ik aan het afkoelen was, kwam de knecht - die nu verantwoordelijk was voor mijn - op me af.
‘Miss, zou u onmiddellijk uit het water willen komen. U had al twee uur geleden aan u taken moeten beginnen. Er ligt een hele stapel werk op u te wachten. En ik zal eerst een bad voor u regelen en zorgen dat die klitten in u haar van het zeewater verdwenen zijn.’ Zei hij streng. Ik kon niet zeggen “hij is net als mijn vader” omdat mijn vader het allemaal zou toegelaten hebben. Hij nam mijn kleren en sleurde me naar mijn thuis.
3.
Ik had de weg kalm meegelopen om niet al te veel aandacht te trekken. Af een toe had ik wel gevraagd of hij de greep in mijn rechterarm wou verzwakken, maar hij bleek de vraag te negeren. Er waren af een toe wel een paar onbeleefde burgers die me lachend aankeken, ik had er me niets van aangetrokken. Toen we bij de voordeur aankwamen, die twee meter hoog was, belde Adolf De Meter aan. Meneer mausers – de mannelijke bediende – deed de deur open en keek me met een vragende blik aan.
‘Ze heeft zich niet gedragen.’ Antwoordde Adolf kortaf een sleurde me de trap.
‘Hoezo niet gedragen. Als ik een gewone burger als ieder ander was geweest had niemand bezwaar gehad.’ Zei ik betweter met opgetrokken wenkbrauwen. Het typische karaktertrekje aan mezelf.
‘Oh, natuurlijk mevrouw, maar u bent niet zoals ieder ander.’ Zei hij een duwde me de badkamer in. Terwijl ze de ketels lauw water even naar op het vuur zette begon hij me met veel geweld uit te kleden. Hij bleek niet goed gezind te zijn met wat ik vandaag had uitgespookt. Toen de dienstmeid het bad vulde met het warme water ging ik zonder tegenspraak de badkuip in tot ze aan mijn haar begonnen. Na het wassen met een speciale zeep begonnen ze er met een fijn ijzeren kammetje door te kammen.
‘Zou u wat voorzichtiger willen zijn.’ Sprak ik beleeft en kon de neiging om naar de haarborstel uit te halen nog juist in bedwang houden. Ik wist niet waar hij met zijn gedachten zat maar hij bleef aan mijn haren trekken.
‘Stop er mee, ik zal het zelf wel doen.’ Zei ik met opeengeklemde tanden en probeerde de kam uit zijn handen te nemen.
‘Elizabeth zit stil, je maakt het alleen maar erger.’ Zei hij kalm. Ik wou protesteren en dat bleek ik ook te doen. Zonder enige ergernis stond ik op een duwde hem omver. In nam mijn avondjas een deed die aan.
‘Godverdomme.’ Fluisterde ik zacht toen ik door mijn haren streek. ‘Ga maar, ik kom onmiddellijk eten.’ Kalmeerde ik hem.
Hij stond woedend op zonder me tegen te spreken. Ik begon zelf rustig mijn haren te borstelen, deed andere kleren aan een ging op een rustig tempo de eetzaal. Ik lachte in mezelf. Hij lag daar eigenlijk best grappig in de badkamer. Verslagen door een meisje. Ik stopte al gauw met binnensmonds lachen toen ik hem met een zuur gezicht aan de eettafel trof. We maakten een kleine buiging en gingen beiden zitten aan de ebbenhouten tafel. In het midden stond een gouden kandelaar met drie kaarsen die de sfeer normaal gezien aangenamer moesten maken, maar de sfeer was om te snijden.
‘Wat vandaag is gebeurt hoop ik niet meer mee te maken. Ik wou protesteren. Zodra hij het merkte lied hij me zwijgen door zijn hand op te heffen.
‘Ik ben erg teleurgesteld in je gedrag. Je zal strak aan je papierwerk beginnen en je stopt niet tot heel de stapel weg is.’
‘Maar dat is onredelijk.’ Ging ik de tegenaanval in zodra ik kon.
‘Het is je straf Elizabeth.’
‘Miss Swann.’ Zei ik kwaad.
‘Zoals jij je vandaag gedragen hebt, noem ik jou geen miss Swann.’ Zei hij streng.
Ik stond razend op, maakt een kleine buiging en vertok met driftige passen naar de werkkamer. Toen ik aankwam kon ik mijn ogen niet geloven. Het leek wel een kilo bladeren. Onmogelijk, hij kon dit niet menen. Ik zette me neer op een luxueuze stoel en begon.
4.
Mijn hoofd was leeg, mijn blik verstarde. Ik werkte, bewoog en ademde maar ik was er niet. Ik voelde alleen een pijn van dromen en een toekomst die vervlogen zijn. Toen ik aan het laatste stukje perkament begon was het al half drie ’s avonds. Toen alles uiteindelijk klaar was stond ik wankelend op een vertrok naar de slaapkamer. De kandelaar in mijn handen flakkerde zachtjes in de wind die ik maakte. Ik deed mijn deur open die veel zwaarder leek dan anders. Ik zette de bronzen kandelaar op mijn houten bijzettafeltje neer en kleedde me om, om vervolgens in bed te duiken. Ik viel als een roos in slaap. Ik had gehoopt met de bloeiende bloemen wakker te worden maar het moest met een hels kabaal dat van de beneden verdieping afkomstig was. Ik draaide me om in mijn bed een probeerde met veel fantasie het hels kabaal te vergeten. Ik stond slecht gemutst op een deed mijn ochtendjas aan en mijn schoenen een slenterde vermoeid de stenen trap af.
‘Kan het alstublieft wat stiller, mijn hoofd barst van de hoofdpijn en…’ Ik verschoot van wat ik zag toen ik uiteindelijk opkeek.
‘Ah, miss Swann.’ Begon Adolf.
‘Wie had jou de toestemming gegeven om mijn huis aft e breken?’ Sprak ik een kon mijn ogen niet van de rommel afhouden. Het was een mesthoop. Alles lag onder het stof, een chaos van mensen die door elkaar liepen. Ik werd er zot van.
‘Jij hebt niets te zeggen, ik heb de voogdij over jou.’ Zei hij streng een wees naar een doos die in de rechterhoek moest komen te staan. ‘Ik ga het wat herinrichten. Ik denk dat het huis heel veel slechte herinneringen voor jou heeft. Het geeft je een slechte invloed.’ Hij wandelde naar de ebbenhouten gebroken witte dubbeldeuren. Ik volgde hem met driftige stappen.
‘Wat! Een slechte invloed, vroeger mocht ik doen wat ik wilde.’ Zei ik met opgeheven stem om boven het kabaal uit te komen. Adolf stopte een draaide zich abrupt om waardoor ik tegen hem aanbotste. Ik had geen zin om sorry te zeggen dus zweeg ik een keek hem met opgetrokken wenkbrauwen aan.
‘Dat is het nu juist Elizabethjuh.’ Ik kreeg kippenvel van de mannier waarop hij dat zei. ‘Ik heb regels, van mij mag jij niet alles doen waar je zin in hebt.’
‘Godverdomme.’ Brabbelde ik bij mezelf een liep hem voorbij naar de eetkamer waar mijn ontbeid niet klaarstond. ‘Anneleen?’ Vroeg ik een ging naar de keuken. Ze was spoorloos. Toen ik me langzaam omdraaide stond Meneer De Meter in de deuropening. Hij leek wel een spook. Overal verscheen hij waar hij niet hoorde te verschijnen. ‘Waar is ze?’ Vroeg ik.
‘Ik heb haar ontslagen. Ik vond haar niet geschikt genoeg voor hier in diens te zijn.’ Ik kreeg het! Ik liep naar hem toe een duwde hem een meter naar achter.
‘Stop nu eens met dingen achter mijn rug te regelen. Je bent niet mijn vader!’ Tierde ik uit en gaf hem nog een duw. Hij leek goed voorbereid te zijn want hij bleef goed in evenwicht.
‘Nee, inderdaad kind. Je vader was niet zo’n goede vader als ik.’ Zei hij schijnheilig.
‘Heb ik dat gezegd?’ Zei ik al iets kalmer, maar met nog enige woed in mijn stem. ‘Jij bent mijn vader niet.’ Fluisterde ik een vertrok naar de inkomhal en sloeg de deur achter me dicht. Ik vertrok naar buiten - na me omgekleed te hebben - en besloot ergens naartoe te gaan waar het spookachtig wezen me niet zou vinden. Wie denkt hij wel dat hij is.
5.
Ik weet niet wat de reden was, of waarom ik rechtstreeks naar de zee liep maar er was iets dat me aantrok. Waarschijnlijk omdat ik als jong meisje altijd droomde over piraten een spookschepen. Het was een droom die ooit echt uitgekomen was. Maar of alles verliep zoals ik het wou, dat was een heel ander verhaal. Ik deed mijn schoenen uit en voelde het zand mijn voeten strelen. Ik genoot ervan en leek even heel de gebeurtenis van daarstraks te vergeten. Ik wandelde traag over het strand. De zon kwam op een de fonkelingen die ik zo mooi vond kwamen weer tevoorschijn. Het deed me herinneren aan de dag dat ik en nog een deel van de bemanning terugkwamen uit het dodenrijk. Wat een avontuur, maar die dag ben ik wel te weten gekomen dat mijn vader vermoord was. Hij mocht zijn leven niet offeren omwille van mijn fout. Hij was te goed voor me geweest, veel te goed. Het had me veel verdriet gedaan en Will had me ermee hard gesteund. Ontzettend hard. Hij was te goed voor een piraat, veel was hij niet waard op zee. Probeerde ik mezelf wijs te maken. Ik liep geleidelijk naar de opgaande zon toe, mijn ogen stralend in het zonlicht. Ik lachte ondank is op het moment verdrietig was. Toen mijn knieën onder water kwamen te staan stopte ik en tuurde nog steeds naar de zon. Ik was verblind door de schoonheid en de warmte. Mijn kleed dat nu vuil en nat was wiegde mee in de wind samen met mijn blonde gekrulde haren. Ik sloot mijn ogen een liet de beelden van vroeger even door mijn gedachten te boven schieten. Juist toen de kus van Will aan bod kwam nam iemand mijn middel vast.
‘Stop mij lastig te vallen Adolf!.’ Zei ik geërgerd een draaide me om. Ik had mijn hand al opgeheven om hem een mep te geven maar kon me juist inhouden. ‘Jij?’ Sprak ik op fluistertoon en probeerde onopvallend mijn hand door mijn haren te strijken. Ik lachte zwakjes. Hij keek me verward aan.
‘Alles in orde.’ Vroeg James. Ik had hem hier nooit verwacht hij was nu heel gelukkig met Cate. Ze verwachtten zelfs een kind. Ik knikte en duwde zijn handen zachtjes weg.
‘Ik heb gehoord dat je vrouw zwanger is.’ Begon ik op een ander thema. Daar stonden we. Allebei vuil van het zand een nat van het zeewater. Ik voelde het zachtjes klotsen tegen mijn bovenbenen.
‘Ja, inderdaad.’ Antwoordde hij met een stralende glimlach.
‘Ik ben blij voor jou.’ Zei ik een keek op. Cate stond op de stenen dijk te wachten. Ze was een pracht van een vrouw en het witte kleed dat ze nu aanhad stond haar beeldig. Ik keek terug naar James. ‘Ik geloof dat ze wacht.’ Zei ik zacht. Hij knikte even.
‘Ik wou gewoon weten of alles in orde was.’ Antwoordde hij met een glimlach.
‘Natuurlijk is alles goed. Ga maar, ze wacht op je.’ Zei ik zo opgewekt mogelijk. Hij vertrok op een rustig tempo zoals ik hem kende. Hij was zo slecht nog niet. Hij zou Cate nooit bedriegen. Dat zou ik hem niet zien doen. Cate had geluk met hem, maar hij was niets voor mij. Te weinig uitdaging en pit. Ik lachte kort. Ik keerde me terug naar de zon en wandelde nog een eindje verder in zee en probeerde me een te maken. Het leven was een weg, die weg zou je volgen. Op zee had je geen wegen. Je was vrij, je kon kiezen welke richting je koos.
6.
Ik keek met een glimlach op. Sommige dingen waren echt leuk om terug aan te denken. Ik draaide me om en wou uit de zee lopen, maar mijn gedachte veranderde toen ik daar meneer De Meter zag staan. Ik begon wilt te ademen omdat mijn hartkloppingen versnelde. In de plaats van vooruit naar het witte strand te wandelen, stapte ik dieper in zee. Ik was stout geweest. Ik had het niet mogen doen. Stop het, je mag toch gaan en staan waar je wilt. Botsten mijn gedachten tegen elkaar op. Hij leek zich niet te ergeren aan het water en stapte gewoon op me af alsof hij een luipaard was die op zijn prooi afsloop. Het bezorgde me de kriebels. Ik stond op mijn tenen. Afwachtend, een kind gedreven in een hoek.
‘Ik wou even alleen zijn. Gewoon alleen.’ Probeerde ik me goed te praten. Ik betrapte mezelf erop dat ik trillingen in mijn stem had. Ik wist niet waardoor het kwam. Een koude rilling gleed over mijn lichaam, wetend dat het niet van het koude water en de frisse bries kwam.
‘Meisje, maak je geen baasjes wijs. Je had hier niet mogen zijn. Moet ik je nog meer straf gaan geven.’ Zei hij doodkalm wat mij verbaasde. Hij zou het normaal altijd uitgebruld hebben. Niets voor niets was zijn naam ‘de bulderende vent.’ Hij naderde tot hij zo dicht bij mij stond dat ik zijn adem in mijn gezicht voelde. Ik wou naar achteren gaan, ik was niet de beste zwemmer en had geen lang huishouding vermogen.
‘Lizzy, lizzy. Mijn meisje.’ Begon hij. Ik verstijfde en had moeite gekregen met ademhalen. Het koude water leek mijn bloed slechter te laten stromen.
‘Het spijt me.’ Stotterde ik trillend van de koude. ‘Ik zal het nooit meer doen.’ Probeerde ik zo snel mogelijk uit het water te ontsnappen. Ik zag zijn hand naar mijn gezicht glijden. Ik voelde het nauwelijks, verdooft van de pijn. Had ik niet versteend geweest had ik al onmiddellijk gezegd dat hij zijn poten moest thuishouden. Ik leek het niet lang meet vol te houden, ik zag alleen nog een waas.
‘Alstublieft.’ Smeekte ik en wou me naar voren verplaatsen maar hij leek zich niet te verzetten. ‘Ik hou het niet meer vol in dit koude water.’ Ik begreep niet hoe het kwam waarom hij zo tegen het ijskoude water bestemd was. Hij stond er nochtans niet veel langer in dan ik. ‘ik smeek het u.’ Fluisterde ik bijna tegen zijn lippen die nog warmte afgaven. Hij verplaatste zich na een tijdje toch naar achten. Uit het water liet ik me op het strand vallen. Het voelde ruw maar warm aan. Ik werd nog vuiler dan ik al was omdat het zand nog harder aan me kleefde. Ik mocht blijkbaar niet lang uitrusten want ik werd met een enorme ruk aan mijn arm rechtgetrokken. Ik hou het uitroepen van de pijn maar ik leek zo uitgeput te zijn dat mijn lichaam het niet toeliep. Heel de weg naar huis slenterde ik tot we bij de poot van mijn villa aankwamen. Ik viel een wou niet meer opstaan. Mijn lichaam protesteerde, het wrong tegen, het wou niet. Adolf liet me liggen.
‘Waar is ze?’ Vroeg Meneer Mausers een keek door de grote deuropening naar buiten. Het leek even te duren voor hij me zag. Als een hoopje miserie leek ik daar te liggen.
‘Ze kon het weer niet laten om naar zee te gaan. Het is haar eigen schuld. Ze moest maar niet in zee gaan. Was ik niet op tijd gekomen was ze dood.’ Zei hij. Er kwamen bedienden die me naar binnen droegen en me even op de fauteuil legden. Ze dekten me onder met een paar wollen dekens en wacht tot ik zou bekomen van het koude zeewater
7.
Ik werd na een tijdje wakker. Het uitzicht beviel me niet echt.
‘Gaat het.’ Vroeg hij. Ik begreep niet waar zijn bezorgdheid nu opeen vandaan kwam. Het leek uit het niets verschenen te zijn. Als ik dood was geweest had hij natuurlijk geen voogdij geld niet meer. Zou dat de reden zijn. Het kon me niet veel schelen en het leek me ook niet te ergeren.
‘Hoe laat is het.’ Mijn stem haperde nog steeds. Ik leek nog niet helemaal bekomen te zijn.
‘Half zeven. We hebben een warm bad voor je. Misschien knap je daar van op?’ Zei hij met een honingzoete stem. Ik knikt instemmend en stond recht. Ik leek wel X-benen te hebben. Alsof ik in jaren niet meer gelopen had. Adolf hielp me de trap op en de diensmeid met mijn kleren. Het warme zoete water deed goed. Toen ik netjes en fris was besloot ik vroeg te gaan slapen. Ik ging via de badkamer rechtstreeks naar mijn slaapkamer. Ik gaf mijn kat een zacht kusje op zijn voorhoofd een kroop in bed. Ik had nog maar juist mijn ogen gesloten en de persoon die mijn leven vernielde kwam mijn rust verstoren.
‘Wat?’ Vroeg ik zacht.
‘Ik kom je een goede nacht wensen.’ Zei hij een ging op de rand van mijn bed zitten. Ik weigerde mijn ogen te openen en draaide me nors om. Ik hoorde hem zachtjes lachen. ‘Morgen in er een bal. Jij en ik zullen ernaartoe gaan. Er zullen ook anderen zijn, ik hoop dat je je gedraagt als een dame en niet als één of andere boerin.’ Zei hij streng, maar fluisterend waardoor het helemaal niet zo overkam.
‘Ik zal me gedragen.’ Mopperde ik wat in mijn slaap. Ik kreeg het koud toen zijn lippen mijn wang aanraakten.
‘Slaapzacht.’ Hoorde ik hem nog fluisteren. Ik werd wakker met een redelijk goed gevoel. Goed uitgeslapen. Ik ging recht zitten en mijn kat kwam me onmiddellijk een goede morgen wensen. Ik streelde haar over haar glanzende vachtje.
‘Goedemorgen kattebeest.’ Begroete ik hem. Ik keek op toen de diensmeid binnen kwam.
‘Excuseer me als ik stoor, u bad is klaar.’ Ik knikte en vertrok naar de ruime badzaal. Uiteindelijk toen ik gewassen was werd ik opgemaakt voor het bal. Mijn haren werden netjes gekruld en opgestoken. Een wit versierd onderkleed en een korset kreeg ik aan. Vervolgens het mooiste deel van alles, het hoofdkleed. Het was een kersenrood kleed met een veehals. De witte borduursels en het kant makten het hele geheel fris. Toen alles in orde was,was het al laat in de namiddag. Meneer De Meter had de witte paarden aan de koets vastgemaakt. Ik staarde naar de ondergaande zon die met zijn lichtstralen mijn gezicht streelde.
‘Kom Elizabeth, we moeten vertrekken. Het is al later dan ik verwachte.’ Zei hij. We reden voorbij de dorpshuisjes waarvan je uit hun kleine houten raampjes een schemerig lichtje zag komen. Het leek gezellig en knus daarbinnen, maar of het werkelijk zo was, was een heel ander verhaal. We moesten ook een heel eindje door het platteland. De grote rietstengels zweefden zachtjes mee op het ritme van de wind. Ik zag in de verte het reusachtige gebouw. Veel groter dan mijn villa. Ik vroeg me af van wie het kon zijn. Iemand met veel geld in de zak, daar was ik van overtuigd. Ik stapte uit toen mijn portier werd geopend. Het eerste wat me opviel was de muziek van de waterval die zachtjes in de schaduw ruiste. Het schitterlicht van de sterrenglas verlichte de beeldige tuin. Ik keek op toen Adolf zijn arm uitstak. Ik nam hem vast en zo leed hij me de trappen op de inkomhal binnen.
8.
Er liepen obers rond die champagne een fruitsap serveerde. Er stond ook een buffettafel waar je de heerlijkste lekkernijen kon vinden. Op de dansvloer werd volop gedanst. Er was een leuke sfeer, maar nog steeds begreep ik niet goed waarom we naar hier kwamen. Het was tenslotte een lange rit hierheen.
‘Waarom...’ Begon ik. Ik kon mijn zin niet afmaken want de stem van een onbekende, die vanboven op het balkon stond, kwam boven de mijne uit. Ik keek op naar de man in een net kostuum.
‘Hier komen de gastheer en gastdame. Meneer en mevrouw Beckett.’ Daar kwam hij. Lord beckett en zijn vrouw. De man die ons met zijn snobe plannetjes wou uitroeien. Hij die mijn vader zijn graf had ingejaagd. Ik kreeg het, ik had al geen zin meer in een feest. De duisternis leek terug over de Bossen te verschijnen. De kilte de liefde te overwinnen. Maar aangezien zijn koelbloedigheid had hij toch mooi een echtgenote gevonden. Smaak had hij. Daar liep ze de trap af, ingehaakt bij Lord Beckett. Haar prachtige roodbruine haren lagen netjes over haar schouder. De tint voegde goed bij haar bleke huidskleur. De sierraden waren beeldig bij haar lichtblauwe avondjurk.
‘Wie is de vrouw.’ Fluisterde ik in Adolfs oor en kon mijn ogen niet van de prinses afhouden.
‘Katerina Florence. Ook wel Kate genoemd door haar vrienden.’ Fluisterde hij terug. Ik kwam weer tot positieve een richtte me weer op mijn vraag.
‘Waarom zijn we hier.’ Vroeg ik een keek hem zonder enige emotie te tonen aan. Hij leek even te twijfelen voor hij wou antwoordde maar daar kwam verandering in. Juist toen het in woorden wou uitbrengen onderbrak meneertje Lord hem. Het leek net of ze samengespannen hadden.
‘Miss Swann, aangenaam weerzien.’ Begon hij op hoogachtgelijke toon. Ik lachte miezerig.
‘Insgelijks.’ Antwoordde ik beleefd ondanks mijn innerlijke woede die dwong zich te uiten. Het liefst was ik hem in de haren gevlogen, maar ik had geen zin om het publiek tegen me te krijgen. Ik gaf hem uit beleefdheid drie zoenen wat Adolf ook deed bij Katerina. Vervolgens begroete ik ook de prinses waar ik minder moeite mee had.
‘Een hele tijd geleden.’ Zette hij zijn gesprek voort. Hij keek met zijn ooghoeken naar Katerina een lachte naar haar. ‘Wat onbeleefd van me. Dit is mijn vrouw Katerina Florence Beckett.’ Stelde hij haar voor. ‘Elizabeth Swann en Adolf De Meter.’ Stelde hij haar voor aan ons. Ik lachte vriendelijk naar haar. Ik kon haar niets kwalijk nemen van de daden die hij verricht had. Adolf maakte zelfs een kleine buiging voor haar. Meneer moest zonnodig weer gaan slijmen.
‘Ja, inderdaad een tijdje geleden wanneer was het toen je mijn vad…’ Ik werd onderbroken door Adolf. Ik wou nog zeggen. “vader dode.’ Maar de kans kreeg ik niet.
‘Excuseer ons even.’ Verontschuldigde hij zich een trok me mee. Mijn leven was precies een blad volgeschreven me ouderwetse regels. Toen we op een afstandje waren waar ze niet van ons gesprek konden horen sprak hij tot me. ‘Ben je helemaal zot geworden?’ Zei hij op fluistertoon en keek rond of niemand het gehoord had. ‘Hij is de koning van Engeland nu dat hij getrouwd is met prinses katerina.’
‘Ja en. Hij is een blijft de enige echte moordenaar van mijn vader.’ Sprak ik luider dan ik inschatte. Weer keek Adolf rond of niemand iets van het gesprek hoorde of dat er een luistervink was.
‘Kom, en gedraag je.’ Zei hij en ik vertrok tegen mijn zin terug naar het gelukkige koppel.
9.
‘Jack Sparrow. Waar is hij.’ Vroeg hij plotseling. Het kwam als een windstorm mijn oren binnen. Waarom zou hij dat moeten weten.
‘Ik heb al een jaar geen contact meer met Mr Sparrow gehad.’ Antwoordde ik formeel en trok mijn wenkbrauwen op.
‘Ah, weet u het zeker, geheime informatie voor de koning achterhouden is strafbaar.’ Vervolgde hij. Zijn ogen gleden weer naar de beeldschone vrouw naast hem. Ik kon begrijpen dat hij jaloers was. Zelf zou hij er nooit zo netjes en verzorgt uitzien. Ik wou lachen maar kon die nog juist onderdwingen.
‘Excuseer, ik ben nodig toe aan slaap. Ik wens jullie beiden nog een prettige avond.’ Probeerde ik het gesprek af te ronden.
‘Veilig thuis.’ Nam hij afscheid. Toen ik buiten was ademde ik eens goed diep in en uit. Ik had het warm gekregen. Warm van woede en ongeduld. Toen Adolf een tiental minuten later ook buitenkwam gaf hij me een draai rond mijn orden.
‘Kind, wie denk je dat je bent. Zo zijn gesprek afronden.’ Ik verschoot en wist de eerste seconden niet terug te zeggen. Hij wist goed genoeg dat hij een vuile moordenaar was.
‘Schoft!.’ Schelde ik hem uit. Hij had het recht er niet toe. Adolf vertrok zwijgend naar de koets een stapte in. Ik vroeg me af wat er op dit moment in hem omging. Veel vragen. Onbeantwoorde vragen. Het deed me herinneren dat hij mijn vraag ook nog niet beantwoord had. Ik snoof nog eens vluchtig de avondlucht in die naar vochtig gras rook. Ik kroop bij in de koets.
‘Zou je nu misschien een geldig antwoord willen geven op mijn vraag.’ Zei ik met een opgeheven stem. Hij zweeg heel de rit en ik had door het glazen raam naar buiten zitten turen. Ik deed de deur open en sprong eruit. Het verbaasde me ten zeerste dat hij de koets nier had laten stoppen. Eindelijk beseffend dat het zinloos was me steeds weer op te sluiten. Ik wandelde naar het strand. Alleen was ik deze keer dichter bij de haven. Ik naderde een kroeg. Ik kon toch nooit naar binnen gaan als een nette dame. Ze zouden me uitlachen en voor schut zetten. Ik deed mijn kleed uit tot ik alleen het witte onderjurk aanhand. Ik maakte er een scheur in zodat er het wat ouder en versleten zou uitzien. Vervolgens liet ik ook gewoon mijn haren doordeweeks los hangen. Toen ik er al minder netjes uitzag ging ik de kroeg binnen. Ik zette me op een houten kruk die bij de bar plaatsvond.
‘Wa zal het zijn juffie.’ Zei de barman. Hij had een lange baard een doorlopende zwart wenkbrauwen. Zijn zwarte vettige haren hingen sluik tegen zijn gezicht.
‘whisky.’ Antwoordde ik een leunde met mijn elleboog op de toog en met mijn hoofd in mijn hand.
‘Scheelt er ietsje.’ Vroeg hij met een vreemd accent. Ik kon hem onmogelijk de waarheid gaan vertellen. Toen hij het glaasje whisky op de toog had neergeplaatst dronk ik het met een teug leeg. Vervolgens goot hij het nog eens vol. Ik staarde naar het glas. Het leek me mee te nemen naar ergens anders.
‘Ach, meneer, soms word het je gewoon allemaal teveel. De wereld wordt te klein.’ Antwoordde ik op mijn beste dialect. Ik goot vervolgens ook het andere glas naar binnen. Ik leek het niet erg gewoon te zijn om alcohol zo naar binnen te zuipen want ik leek me redelijk snel dronken te voelen.
‘Meiske, trek et je ni aan.’ Probeerde hij me te troosten. ‘Ah gij. Das lang geleje. Gij een fles rum zeker.’ Zei de Barman tegen een andere persoon waarvan ik hoorde dat het een man was.
‘Ja maat. Inderdaat en geeft deze dame ook iets.’ Zei hij. Ik keek op een wist niet wie ik zag.
‘Ongelofelijk.’
‘jij verbaast, jou had ik hier ni verwacht hoor.’ Zei hij een leek veel verbaasder dan mijzelf.
‘Ja, ik wel.’ Ik lachte luidruchtig een stond wankelend recht. ‘go, wat zijde gij hard veranderd.’ Sprak ik half dronken. Een nam zijn hemd zachtjes vast en bestudeerde zijn kleren die er smerig uitzagen.
10.
‘Ah, wie we hier hebbe.’ Zei Becky Potts en kwam erbij staan. ‘Voor mij een fles rum, meneerke.’ Zei ze een plaatste zich neer op de stoel waar ik zonet op gezeten had. Ik keek op en kon alleen maar lachen.
‘Kan ni zeggen da ge er ouder op zijd geworden.’ Giechelde ik een had er moeite mee op mijn benen te staan. Ik hield me stevig vast aan zijn hemd. Er kwamen wel een paar scheurtjes in maar ze waren bijna onzichtbaar.
‘Zij heeft precies veel binnen.’ Zei Becky een lachte gezellig mee.
‘Ik zou eigenlijk naar huis moeten gaan.’ Zei ik een voelde me enorm duizelig. Het leek alsof ik tien toertjes had rond gedraaid. Zo ziek voelde ik me.
‘Ze haalt het toch wel?’ Vroeg Becky aan Jack en op een of andere mannier leek ze bezorgdheid te tonen. Ze streek even door haar blonde lange haren die redelijk proper waren voor een piraat.
‘Natuurlijk.’ Antwoordde Jack zoals hij altijd zou zeggen. Doodkalm probeerde hij me recht te houden. ‘Miss kan wel thuis raken.’ Lachte hij. Ik knikte niet goed beseffend waar is was. Alles leek zo’n waas in mijn ogen. Alsof mijn lens vervuild was. Ik vertrok naar buiten en hoopte snel thuis te raken om vervolgens als een blok inslaap te vallen. Tot buiten al mijn verwachtingen was ik toch maar mooi thuis geraakt. Ik deed de deur geruisloos open. Ik deed mijn vuile schoenen uit een sloop de trap op. Ik wist dat ik niet op de voorlaatste trede mocht trappen want die kraakte. Uiteindelijk op de bovenverdieping geraapt liep ik rechtstreeks naar mijn kamer. Ik was van plan onmiddellijk een roes uit te slapen. Weer bleek er niets van te kunnen komen. Ik keek de man die mijn leven in handen had met een kwade blik aan. Ik leek weer helemaal helder te denken des ondanks ik nog steeds dronken was. Ik wist wat er ging komen en was er dus deze keek ook goed dop voorbereid.
‘Te diep in het glas gekeken?’ Vroeg hij neutraal.
‘Kan mij het wat schelen.’ Antwoordde ik even neutraal als hij.
‘Als je, je niet gedraagt dan…’
‘Wat dan?’ Onderbrak ik hem een wandelde naar hem toe. ‘Ga je me opsluiten.’ Fluisterde ik uitdagend. In mezelf borrelde de woed op. Het was me te veel. De vulkaan zal en moest uitbarsten. Ik duwde hem tegen de muur waardoor zijn hoofd met een harde klap er tegenaan boste. Het leek hard aan te komen wan zijn uitdrukking op zijn gezicht leek wel een zure pruim. ‘Laat me met rust. Ik ga weg en ik smeek het u, u moet me niet komen zoeken.’ Zei ik iets gekalmeerder. Mijn hersenen leken te ontploffen. Zo’n pijn had ik in mijn hoofd. Ik besloot een bad te nemen voor ik vertrok. Ik nam een tas een deed daar de nodige dingen in. Een Jurk, een witte hemd, drie kwartbroek. Alles wat ik dacht nodig te hebben. Vervolgens ging ik slapen. Ik trof er Adolf niet meer wat me opluchtte. Hij had nu misschien ook zo’n harde hoofdpijn als ik. Alleen was er een verschil in hoe dat we het hadden gekregen. Ik zou de gevolgen dragen van mijn daden en in dit geval zou ik het met barstende hoofdpijn moeten stellen. Toen ik ’s morgens met de fluitende nachtegalen wakker werd nam ik afscheid van mijn herinneringen die ik in mijn huis had meegemaakt. Bij dageraad vertok ik. Ik had noch niet echt veel in gedachten wat ik zou gaan doen. Ik liep door de straten. Het was er druk. Iedereen leek tegen elkaar op te lopen tot ik zelf tegen iemand opbotste. Ik wou het uitvloeken maar toen ik zag wie het was bleek in het niet zo erg te vinden. Ik wist misschien wel waar ik naartoe zou gaan.
‘Zou ik met jou bood mee mogen varen?’ Overviel ik hem met mij vraag. Ik zag Jack lachen. ‘Ik heb je door. Goed. Zeg je prijs.’ Vervolgde ik. Ik kende zijn blik die naar iets vroeg. Zijn donkerbruine ogen benadrukt door de het zwarte ooglijntje en oogschaduw. Het was eigenlijk de eerste keek dat ik zijn ogen eens goed bekeek. De tint was niet echt bruin. Het was een mengelijk van oker en aardbruin.
‘Vijftig flessen rum en we hebben een deal.’ Ik was eigenlijk niet echt akkoord met de deal maar veel kon ik er niet op zeggen. Het was ofwel dat of wel niets. Ik knikte zachtjes, niet helemaal overtuigd van mezelf.
‘Afgesproken.’ Ik trok hem mee naar een van de beste cafees Port Royal.
‘Meneer Van Geel. Ik zou graag vijftig flessen rum geleverd willen hebben binnen een uur op de Black Pearl.’ Sprak ik zakelijk tot hem.
‘Natuurlijk Miss Swann. Kom in orde.’ Sprak hij beleefd. Ik betaald hem netjes.
‘Hij is een goede zakenman.’ Legde ik aan Jack uit. Ik zag hem verbaast kijken, maar aan zijn ogen te merken leek hij tevreden gesteld te zijn. Zijn ogen waren zeer expressies. Als hij iets verborgen hield was het meteen te merken aan zijn special bruine ogen.
11.
Toen we op het schip aangekomen waren nam ik even de tijd om alleen te zijn. Ik ging tegen de rand van het schip staan een leunde er over. Ik tuurde naar het wiegende water. De bloedende zon ging al onder en ik genoot van de laatste lichtstralen die mij deden verwarmen. Ik kreeg het warm toen ik een persoon naast me voelde.
‘Met mijn vrouwelijke hormonen voel ik dat je problemen hebt.’ Zei hij een ik voelde zijn blik in mijn gezicht branden. Wat moest ik zeggen. Nee, ik voel me schitterend als een ochtendjuweeltje? Ik draaide me naar hem en lachte bescheiden.
‘Wonderbaarlijk hoe jij altijd zo snel merkt aan iemand dat er iets mis is.’ Zei ik geïnteresseerd. Ik wou er eigenlijk wel achterkomen hoe hij dat deed. Even keek ik naar de zon toen die bijna helemaal verdronken was in de zee. Toen ik terug keek stond Jack verdacht dichterbij. Ik voelde zijn warme adem tegen mijn gezicht komen als een warme zomerbries.
‘Ik weet alles, liefste.’ Zei hij met een opgetrokken mondhoek. Het was een van zijn trekjes die hij volgens mij nooit zou afleren. Het was hetzelfde als bij de rum. Ik lachte met zijn uitspraak.
‘Wel, ik…wou gewoon hier zijn.’ Sprak ik met een dezelfde lach en keek hem recht in zijn ogen aan. Ze waren zo mooi dat ik erin wou verdrinken. De kleur deed me een klein beetje denken aan die van Will. Hij had wel een hele andere vorm, groter. Ik keek vervolgens naar zijn lippen die stilaan de mijne naderde.
‘Hey!’ Hoorde ik Rebecca Roepen toen ze het dek opliep. Ik keek naar haar waardoor Jacks lippen mijn wang raakten. Ze deed me aan iemand denken. Ik wist niet meer wanneer ik haar had gezien, maar mijn gedachten vertelde me dat ik haar herkend. Haar blonde haren, helder blauwe ogen zoals het zeewater. Ze leek een vurig meisje. Jong, vol passie en uitdaging. ‘Een nieuw lid. Jou heb ik gisteren al gezien. Aangenaam Miss.’ Zei ze een gaf me beleeft een hand.
‘Insgelijks.’ Antwoordde ik een lachte naar haar. Ze zag er goed uit voor een piraat te zijn.
‘Ik ben Rebecca Potts, vrienden noemen me Becky.’ Zei ze met een glimlach die warmte deed uitstralen.
‘Ik Elizabeth Swann…’
‘Meesten noemen haar Lizz of Lizzy.’ Wou Jack Grappig doen. Becky lachte een vertrok naar de het roer om alles bestuurbaar te maken. Jack draaide zich ook om een begon bevelen uit te delen. Ik Volgde Becky naar het roer. Ik vond het uizicht prachtig. De zee zo helder. De sterren weerspiegelend samen met hun gezel de maan. De sfeer was ontspannen en niet gedwongen. Ik leek als bij toverslag in een ander wereld te leven. De enige echte wereld van vrijheid en avontuur.
‘Wat is onze eerst bestemming?’ Vroeg ik aan haar.
‘Meisje, onze enige echte bestemming is Tortuga.’ Zei ze overtuigd en keek nog eens op het kompas om te zien naar welke windrichting ze moest varen. De golven namen zachtjes toe omdat de wind verzwaarde. De herinneringen aan Tortuga waren niet zo aangenaam, maar het kon deze keer ook meevallen. Ik besloot geen vooroordelen te nemen. Het zou komen zoals het kwam en zou het ook aanvaarden.
12.
Ik was moe en besloot dan ook samen met de zon op krachten te komen voor morgen.
‘Fijn je te leren kennen.’ Nam ik afscheid van haar.
‘Ja Lizz, goede nacht, over een half uurtje ga ik ook slapen.’ Zei ze vriendelijk. Ik liep de houten vochtige trap af en ging even naar de kajuit van jack om te zeggen dat ik ging slapen. Ik klopte voorzichtig op de deur en wacht tot er antwoord op mijn geklop zou komen. De deur werd geopende en daar stond Jack. Met een fles rum in de ene hand en de verroeste klink in zijn andere. Hij leek me een beetje dronken aan de waas van zijn ogen te zien.
‘Ik kwam even melden dat ik ging slapen. Waar zou ik kunnen slapen?’ Vroeg Ik een keek hem in zijn ogen aan. Hij dronk echt te veel. Vroeg of laat zou het misschien zijn leven kosten, maar hem water leren drink zou een job van duizenden jaren kosten.
‘Love, zoek maar een plekje uit, er is plaats genoeg.’ Zei hij en wou de tas met zijn vrije hand overnemen wat ik apaiseerde want het woog behoorlijk door. Voor een getrainde piraat zou het waarschijnlijk niet veel gewogen hebben, maar ik- gouverneursdochter - heb alleen maar netjes leren eten, recht lopen, gevoelens verbergen.
‘Dank je.’ Gaf ik hem een compliment. Hij ging da tas naar een tweede kamer achterin zijn kajuit brengen. Ik volgde hem op de voet. Het was niet alle luxe die ik had verwacht maar ik zou wel wat accessoires kopen wanneer ik tijd had.
‘Voila, Lizzy. Je verblijfplaats vanaf nu.’ Zei hij een zette de tas naast de matras die er erg versleten uitzag. Ik moest maar tevreden zijn met wat ik kreeg.
‘Euh, nogmaals dank.’ Complimenteerde ik hem nog een keer. Ik leek het mannelijk gezelschap van een geliefde erg te missen want elke keer als hij dicht in mijn buurt kwam kreeg ik het ontzettend warm. Het leek een subtropisch eiland in het kamertje.
‘Jack?’ Hoorde ik Becky in de deuropening roepen. Hij keek op hetzelfde moment op als ik op. ‘Wissel!.’ Tierde ze en ik hoorde ze na een heel poosje vertrekken. Ze ging waarschijnlijk net als ik slapen.
‘Goede nacht.’ Wenste hij me toe en vertrok na de deur dicht gedaan te hebben. Ik plaatste me op de matras een hoorde hem zijn kajuit nog verlaten.
‘Goede nacht.’ Fluisterde ik hem nog na. Eigenlijk had hij nog niet zo’n heel slecht karrakter. Misschien een beetje ruw aan de buitenkant, maar in zijn diepste binnenste een gouden hartje. Ik dekte mezelf onder een viel niet veel later in een diepe slaap. Dromen waren alleen goed om de werkelijkheid te vergeten maar misschien werd mijn droom nog werkelijkheid.
13.
Ik werd wakker met een hol gevoel in mijn maag. Ik draaide me om op mijn zij met mijn ogen op elkaar geknepen. Ze voelden zwaar alsof ze me dwongen in de duisternis te leven. Het was dan ook niet echt een nacht geweest waaraan ik gedacht had. Het schip dat heen een weer waggelde alsof het een schommel was die niet van ophouden wist. De versleten matras waar ik op lag was ik al helemaal niet gewend en de koude wind die door de wollen dekens leek heen te dringen had me deze nacht bevroren. Ik deed uiteindelijk mijn ogen met veel moeite open denkend dat ik een zware inspanning had geleverd. Ik ging rechtop zitten en rekte me uit door mijn handen hoog boven mijn hoofd uit te steken. Toen ik iemand met z’n ruwe handen de mijne voelde vastnemen keek ik verschoten op. Ze voelden warm aan waardoor ik een zachte rilling over mijn lichaam kreeg.
‘Straks steek je mijn ogen nog uit.’ Lachte Jack die me zachtjes omhoog trok. Ondanks dat hij een klein oppervlakte van mijn lichaam vast had deed hij me geen pijn. Juist de krampen in mijn rug, die aanvoelden als ontelbare naalden die prikten, deden me af en toe een zuur gezicht trekken. Ik keerde me naar hem om een lachte ondanks de stekende pijn.
‘Ook een goede morgen. Hoe slapen jullie eigenlijk op zo’n oud ding.’ Vroeg ik terwijl mijn ogen richting de matras keken. Het was wonderbaarlijk hoe ik op een stuk versleten vod kon slapen. De hel.
‘Als je hard werkt val je zo inslaap, Lizz.’ Zei hij redelijk serieus. Het leek alsof hij een zware nacht achter de rug had. Misschien had hij ook een slechte matras gehad? Ik wou hem nog een antwoord geven maar tot mijn spijt wist ik deze keer geen niets te verzinnen. Ik keek langs zijn nek heen naar de deuropening. De kajuit zag er best gezellig uit. In het midden een kleine houten tafel met een paar halfopgebrande kaarsen. In de hoek naast de deur was plaats voorzien van zijn bureau. Het zag er ongeordend uit. Rumflessen leek het enigste te zijn wat erop stond en een oude zwarte schoen waarvan ik niet begreep wat die daar stond te doen. Ergens een meter van de desk verwijderd stond een bijzet tafeltje. Ik dacht dat het essenhout was maar vanaf die afstand kon ik het niet goed waarnemen. Er lag een ouder kaart op, een hele oude kaart. Het oude perkament was helemaal gebleekt door het zonlicht dat het beschadigd had en de randen hadden ezelsoren. Vervolgens viel mijn oog op een heel kleine lange kast die uit hetzelfde materiaal was gemaakt als het bijzettafeltje. Er stonden boeken in. De letters die schitterden in het zonlicht kon ik jammer genoeg niet lezen. Het deed me eigenlijk beseffen dat ik thuis nog een heel goed boek had liggen. Jammer, dacht ik. Ik keek geleidelijk terug naar jack die zijn handen nu had verplaats naar mijn zij.
‘Wel… ik…’ Wist ik niet wat zeggen. ‘…vind dat je het daar gezellig het ingericht.’ Verzon ik hots knots. ‘Ik ga eens een frisse neus halen.’ Vervolgde ik een beetje gehaast. Ik begreep mezelf niet echt, waarom wou ik zo snel weg. Hij stond zo dicht bij mij. Ik voelde zijn ademhaling, hartkloppingen… Ik gaf hem een teder kusje op zijn lippen een vertrok zonder hem nog aangekeken te hebben de trap op. Ik vroeg me af wat hij nu zat te denken. Als piraat zou hij het natuurlijk niet erg gevonden hebben, maar de laatste keer dat ik hem gekust had, had ik hem bijna de dood ingejaagd. Ik ging naar de rand van het schip. Ik klopte een paar keer ritmis op het zwartbeschilderde hout. Ik besloot even na te denken over mijn keuze van daarstraks. De wind bloes door mijn blonde haren en ik sloot genietend mijn ogen om tot rust te komen.
14.
De bron van mijn bestaan houdt me nog steeds in de ban, ook al was dat niet mijn plan, zoveel wegen die ik nog kan banen. Ik vocht nu voor de nieuwe tijd als nooit tevoren. Draag geen dure kleren meer en weet heel goed waar ik hoor. Al is dat anders dan doorgaans ik ben nog steeds dezelfde Elizabeth Swann. Het ging niet om winnen of verliezen. Ik wou alleen dat men mijn naasten niet vergat. Met nog zoveel te beslechten en voor te vechten. Totdat men doorheeft dat het anders moet, zal mijn strijd opnieuw beginnen met mijn allerlaatste groet. Ondanks al mijn wonden zie ik heel helder het verschil. Ik had mezelf terug gevonden en wat ik bereiken wou. Ik zuchtte diep na zwaar ingeademd te hebben. Ik streek zacht over het zwarte hout tot een andere hand mijn weg blokkeerde. Ik had niet veel zin om te kijken. Mijn hand taste de hand naast me af. Het voelde ruw, wetend dat het dus iemand ouder was dan mezelf. Geleidelijk gingen mijn ogen naar de hand om vervolgens naar de persoon te kijken van wie de hand toebehoorde..
‘Hoi.’ Sprak ik zwakker dan ik verwacht had. Zachtjes draaide ik me naar het gestalte voor me om.
‘Ik wist dat je ooit naar mijn kant zou overkomen, Lizz.’ Zei hij met een scheve lach. Ik moest er flauwtjes van lachen.
‘Waarom ben ik daar niet zo zeker van?’ Fluisterde ik net niet tegen zijn volle lippen. Mijn ogen keken strak in de zijne en probeerde zijn aandacht bij mij te houden. Ik zag hem zijn donkere karaktervolle wenkbrauwen opliften. ‘Ik weet dat jij naar de eer een macht verlang die ik heb. Het gevoel om aanbeden te worden en alles wat daarbij hoort.’ Probeerde ik hem aan mijn kant te krijgen. Ik zag een kleine fonkeling in zijn ogen en krolde mijn mondhoeken zachtjes op.
‘Misschien.’ Brabbelde hij een beetje. Ik liet mijn handen naar zijn gezicht glijden. Zijn warme gelaat verwarmde mijn bevroren handen. Hij hield zich sterk om niet te laten merken dat de koude gloed door zijn lichaam gleed.
‘Ik ben er heel zeker van.’ Fluisterde ik terwijl ik mijn handen door zijn dreadlocks liet strelen. Gewaagt ging ik tegen hem staan zodat ik hem voelde ademen. Ik werd er rustig van - zoals de kalme zee - en toen zijn handen het waagde mij vast te nemen bracht ik mijn lippen naar de zijne een gaf hem een passionele kus. Het voelde aan als de warme zon, maar tegelijkertijd leek het me dood te bevriezen. Toen mijn lippen zich losten verscheen er een grimas op mijn gezicht. ‘Ik wist dat je naar mijn kant zou komen.’ Sprak ik en duwde hem zachtjes naar achter toen mijn hadden zich op zijn borstkas hadden plaatsgevonden. Ergeren deed hij niet echt want hij deed niets terug. Ik vond het vreemd dat hij zich zo gewonnen gaf, hij was een doorzetter, iemand die zichzelf altijd gelijk gaf. Toen zijn lippen de mijne voor de tweede keer raakten verschoot ik lichtelijk. Dat hij beter kuste dan Will was duidelijk, maar of hij even vertrouwbaar was…Ik besloot er niet al te veel vragen bij te stellen. De meeste vragen zouden toch onbeantwoord blijven. Het was zinloos dingen te vragen die anderen nooit vrijwillig zouden zeggen. ‘Ik geeft toe, je hebt gewonnen.’ Zei ik zonder het te beseffen dat ik mezelf overgaf. Hij had me helemaal in de ban. Hij wist de momenten uit te zoeken, de zwakste momenten. Ik nam afwezig zijn hemd vast. Ik was jong, ik droomde als kind ervan te trouwen. Te trouwen met een man die mij graag zag, mij aanbad. Maar dan blijk na heel mijn leven op te bouwen dat de liefde te zwaar word overschat. Mijn dromen, hoe het mij ook is verlopen zie ik vaak terug als ik mijn ogen sluit. Wanneer ik mijn ogen open dan beself ik dat geen een droom uitgekomen was. Als snel wist ik dat dromen niet bestonden. Het leek alsof de dromen staakten. Het beetje liefde wat ik toen had gevonden had het kind in mij voorgoed kapot gemaakt.
15.
Maar ik ben jong en al mijn wegen liggen open. Ik kan meegaan op de stroom van mijn leven. Hoe mijn leven ook zal lopen. Ik kan nog leven voor een droom! Liefde neemt, de liefde pakt en claimt. Ik voel pijn dus weet ik dat ik leef. Ik zet me klem want ik weet dat ik naar hem verlang. Liefde geeft, tintelt trilt en beeft. Dat voel je pas als je eenmaal bent gekust. Het streelt als het uw hart besteelt, maar als je het eenmaal hebt dan hou ik me er aanvast. Liefde is de allerzwartste lust maar het blijft de aller-schoonste last. Ik wou vragen of hij me graag zag, mij liefhad. Het leek me vroeg, het was te vers. Ik loste de greep in zijn hemd. Ik liep rustig weg van hem. Ik voelde de ogen prikken in mijn rug. Ik leek er achteraf spijt van te hebben gekregen te zijn weggegaan. Ik ging mijn kamertje binnen waar enkel ruimte was voor een matras en een kleine klerenkast. Ik hing er op mijn gemak al mijn kleren in en deed vervolgens een losse witte hemd aan en een bruine driekwart broek. Het voelde helemaal anders om zo’n kleren aan te hebben, ik voelde me er veel vrijer in. Ik ging naar buiten na mijn dekens verlucht te hebben. Toen ik buiten kwam voelde ik de zon zijn lichaam strelen. Het was mooi weer. Een zachte bries deed het aangenaam maken waardoor je niet alle schaduw plekjes moest gaan op zoeken. Ik ging de glibberige houten trap op die nog vochtig was van de dauwdruppels. Toen ik boven was aangekomen trof ik er Becky aan. Haar blonde weelderige haren speelden speels in de wind. Trots stond ze achter het stuur. Een echte piraat was ze, daar was geen twijfel aan.
‘Nog maar even en we bereiken Tortuga.’ Zei ze met een stralende witte glimlach. Ze had haar gebit goed verzorgd, ik verwachte dat de meeste piraten niets om hun uiterlijk gaven.
‘Leuk.’ Wou ik enthousiast overkomen.
‘Hopelijk is de kapitein bezig met de plannen voor onze volgende bestemming.’ Zei ze met haar heldere blauwe ogen gericht op de horizon. Ik ging op de rand van het schip zitten een genoot van het uitzicht. Een deel van de bemanning was druk bezig met de zeilen te hijsen omdat de wind onze snelheid kon versnellen. Daardoor zouden we vroeger kunnen aankomen dan we verwachten. Toen de avond viel en de zon zijn laatste stralen licht op de aarde scheen was het beruchte eiland in zicht.
‘We zijn er bijna!.’ Riep Becky uit een wierp een snelle lachende blik naar me. ‘Captain Sparrow, bevelen!.’ Bulderde ze uit en zocht met haar ogen naar hem. Hij leek even onvindbaar te zijn, maar even later verscheen hij in het uitzicht van Becky.
‘We gaan pas morgen aan land! Zoals we gepland hadden.’ Zei hij vastberaden van zijn besluit. Becky wou nog protesteren maar toen ze het dorpje zag besefte ze heel goed wat hij bedoelde. Er was een gevecht aan de gang. Je zag rook uit huizen komen die in brand stonden. Als je heel goed luisterde hoorde je knallen van geweerschoten.
‘Laat het anker zakken!’ Schreeuwde ze tegen de bemanning die onmiddellijk luisterde. Het was zwaar werk om het in het water te krijgen, maar de bemanning was sterk. Becky lachte zwakjes. Ik stond op een liep naar haar toe. Ik steunde haar.
‘Voel jij je wel lekker?’ Vroeg ik bezorgt en probeerde haar het trapje af te krijgen. Het duurde langer dan verwacht maar uiteindelijk was ze beneden geraakt.
‘Nee, ik voel me niet goed.’ Toen ze haar hand op haar buik legde besefte ik pas dat ze zwanger was. Met het losse witte hemd had het niet hard opgevallen. Zo’n dikke buik had ze niet. Ik leed haar naar een kamer. Toen het kindje was geboren noemde ze het Alex. Ik Had het voor haar gewassen.
‘Gefeliciteerd met je zoontje’ Het was een prachtkind en het leek op haar. Ik legde het bij Becky die ook naar haar kind lachte. Ik ging even naar boven om een paar dekens te halen. Onderweg liep ik tegen Jack. ‘Hey, Becky heeft een zoontje.’ Zij ik gelukkig in haar plaats. Ik zag Jack niet echt vrolijk mee lachen wat ik niet begreep. Misschien hield hij niet van kinderen. Dacht ik bij mezelf. Zonder er bij na te denken gaf ik hem een kus en ging verder opzoek naar dekens. Na een tijdje zoeken had ik in de kajuit een paar wollen doeken gevonden. Ik snelde de trap af naar beneden en wikkelde het kindje in de doeken en legde het vervolgens terug bij haar. ‘Wie is de vader?’ Vroeg ik nieuwsgierig. Toen ik het antwoord hoorde wist ik niet of ik wel aandachtig geluisterd had, maar toen ze het hele verhaal uitlegde leek ik het na een tijdje te begrijpen.
16.
Ik wou iets zeggen maar mijn woorden leken niet in mijn gedachten binnen te stromen. Ik stond daar met mijn mond noch open, noch dicht. Ik perste mijn lippen op elkaar zodat er enkel een streepje zichtbaar was.
‘Wel, ik,’ Begon ik maar besloot na een tijdje eerlijk te zijn, ‘Ik weet echt niet wat zeggen.’
Ik zag haar lachen en ze ging recht zitten tegen de houten muur. Ze zag er uitgeput uit, overspannen. Ik stond op en keek nog een tijdje naar haar.
‘Zal ik kruidenthee klaarmaken?’ Vroeg ik uiteindelijk met een miezerige grimas. Het deed me denken aan mijn moeder. Ik leek op haar. Het enige schilderij dat in de grote hal van mijn hangt, de enige echte herinnering. Ik was jong, te jong om het te kunnen beseffen dat zij er niet meer was. Naar gelang het schilderwerk kon ik afleiden dat het een jonge heldhaftige vrouw was geweest, vol passie en moed. Ze was helemaal het tegenovergestelde van mijn stotterende vader. Hij was een muis die het niet waagde de kaas van de val te nemen, uitgezonderd de laatste keer. Mijn gedachten vielen even stil alsof mijn hersens protesteerden te denken. Hij had zijn leven gegeven voor het mijne. Ik slikte en voelde een vervelende, stekend krop in mijn slokdarm. Toen ik weer in de realiteit kwam en even afscheid nam van mijn gedachten, keek ik naar Rebecca.
‘Ik kan er rum bij indoen, goed voor de bacteriën als je die heel warm opdrinkt.’ Voegde ik er snel aan toe. Als ik ernstig ziek was moest ik het van de dokter drinken. Alleen dan kon je de bacteriën uitzweten. De kruiden zouden je vervolgens helpen weerstand te bieden tegen al het slechte. Ik zag Becky moeizaam knikken en zachtjes wiegde ze haar kind in, zo voorzichtig en teder. Ze behandelde het zoals een porseleinen popje. Ik ontblote mijn tanden in een poging om te lachen maar mijn gedachten zaten ver, ver weg bij mijn verleden. Alles leek boven te komen, mijn jeugdige jaren als kind. Ik schuifelde de treden op, langzaam en afwezig waardoor ik bijna een trap naar beneden schoof. Toen ik in de keuken kwam begon ik onmiddellijk water te koken.
‘Slaap maar mijn kindje, doe je oogjes maar dicht. De laatste zonnestraal straat op je gezicht. Slaap maar mijn kindje, rust maar goed uit, want de zon verdwijnt achter de bergen.
En de schaduw in de bossen neemt steeds maar meer toe met de muziek van de waterval, die liefelijk in de schaduw ruist. Een dodelijk zwaard een fakkel in brand, men roept jullie naam, niets aan de hand. Slaap maar mijn kindjes rust maar goed want alles komt wel weer goed.’ Neuriede ik het slaaplied je van mijn moeder, dat haar moeder ook voor haar zon. Ondertussen maakte ik de kruiden klaar en deed die bij in het kokende water. Vervolgens ging ik in de kombuit opzoek naar een fles rum. Ik had alle kasten wel tien keek opengedaan maar ik vond geen rum. ‘Een piratenschip en geen rum te bekennen, abnormaal.’ Brabbelde ik. Toen ik voetstappen hoorde naderen, die uiteindelijk stopte in de deuropening, keek ik langzaam op. Het eerste wat me opviel was de fles rum die nog met een vierde gevuld was. Ook goed gezopen. Dacht ik, maar besloot het niet hardop te zeggen. ‘Heb je je zoon al bekeken?’ Vroeg ik terwijl ik naar hem doorstapte en mijn hand strelend opzijn hand naar de fles liet glijden, die vervolgens wegritsten en ver uit zijn bereik hield.
‘Ik goa er zo naartoe.’ Zei hij met een vreemd accent. ‘Mag ik de fles terug, ik ben de eerlijke vinder.’ Zei hij een beetje nors. Ik lachte speels naar hem een streek met mijn vrije hand door zijn haren, die een lichte bruine schijn hadden.
‘Ik ben de eerlijke afnemer, maar om je dorst te lessen…’ Ik gaf hem een teder kusje op zijn fijne lippen en mijn aandacht gleed terug naar het koken van de drank. ‘Weet je, jij kan misschien het drinken brengen en achteraf komen vertellen hoe het geweest was.’ Ik zette de tas thee op een schaaltje een duwde in zijn handen. Ik volgde hem met mijn ogen de trap af en ging vervolgens naar zijn kajuit. Ik dekte maakte mijn bed gereed en keek naar de laatste zonnestralen die de oceaan verlichte. Vervolgens dekte ik me in een deed mijn ogen dicht.
Ik werd met opgezwollen ogen wakker. Ik wist dat ik gisteren niet zo hard had geweend dat ik nu niet zo'n ogen zou hebben. Ik stond moeizaam op een ging naar mijn eikenbruin tafeltje een zette me neer op de stoel die zich daar bevond. Ik keek kalm in de rond spiegel die aan het tafeltje gevestigd was. Ik moest geen zelf medelijden hebben. Was ik niet zo zelfzuchtig geweest had ik hem nu nog gehad en was dit alles niet gebeurd. Mijn ogen zochten naar iets, zelf niet wetend naar wat. Ik besloot maar een bad te nemen. Ik nam het zilveren belletje een rinkelde er drie keer mee. Het duurde nog geen drie seconden en mijn dienares kwam mijn kamer binnen.
‘Wat is er Miss Swann.’ Zei ze. Ik vond het raar zo genoemd te worden aangezien ze me sinds gisteren nog Mrs Turner hadden genoemd.
‘Zou je voor me een bad willen klaarmaken.’ Ik zag ze enkel knikken en een hele kleine eerbiedige buiging maken en vertrok. Zo’n gigantisch huis waar nu alleen ik, de enig overblijvende van de familie, in woonde. Och, er zijn nog genoeg visjes in de vijver. Dacht ik bij mezelf een stond abrupt recht waardoor mijn stoel bijna omver viel. Ik liep naar mijn grote ramen die een uitzicht hadden op de schitterende blauwe zee. De opgaande zon zijn lichtstralen weerkaatstend in het heldere water. De lucht had nog een roos oranje gloed een er was een licht briesje wat ervoor zorgde dat de hitte dragelijk werd. Ik ging op het balkon staan een genoot van het stralende uitzicht. Misschien was gescheiden zijn nog niet zo’n ramp. Probeerde ik het mezelf wijs te maken. Alle ruimte voor mij alleen, niemand die je lastigvalt. Ik lachte miezerig. Ik hoorde een voelde mijn pikzwarte kat kopjes geven en spinnen. Die had ik gekocht om mijn eenzaamheid gevoel weg te krijgen, maar erg veel leek het niet te helpen. Het liefdesverdriet was niet uit mijn hart weg te krijgen. Het leek alsof het erin gekerfd stond. Zo pijnlijk. Liefde bijt, de liefde brandt een snijdt een pijn waarvoor geen medicijn bestaat. Mettertijd voel je hoe liefde slijt hoe langzaamaan de ergste pijn vergaat. Ik keek geschrokken op toen er op mijn witgeschilderde deur werd geklopt.
‘Binnen.’ Zei ik rustig terwijl ik de ramen op een sleetje zette.
‘U bad staat klaar mevrouw.’ Zei Anneleen. Ik lacht een gaf een knikje dat ze mocht vertrekken. Ik zocht mijn kleren bij elkaar een vertrok via een deur in mijn slaapkamer die rechtstreeks naar de badkamer leed. Het was een ruime badkamer met in het midden ervan een groot ligbad op poten. Ook in de badkamer was een groot raam maar alleen daar was het uitzicht op mijn enorme tuin gericht. Ik deed de zware stoffen gordijnen met borduursels dicht een kleedde me uit. Vervolgen kroop ik in bad een ontspande helemaal. Ik geloof dat ik er een dik half uur over gedaan had. Toen ik aangekleed was keerde ik terug naar mijn slaapkamer. De ochtendzon stond al hoog aan de blauwe lucht met hier een daar een donzige witte wolk. Ik aaide mijn kat, Lydia, een paar keer over zijn rond kopje een vertok de trap af. Ik begroete de mensen die ik tegenkwam in de grote hal.
‘Menneer Mausers. Ik ga een wandeling maken, ik wil tegen dat ik terugkom dat de papieren die ik moet invullen klaarliggen.’ Zei ik formeel.
‘Natuurlijk mevrouw. Zal ik zorgen dat er iemand met u meegaat?’ Vroeg hij.
‘Nee niemand. Ik wil even een paar dingen op een rijtje zetten en genieten van de frisse lucht.’ Antwoordde ik en nam afscheid een ze lieten me gaan.
2.
Ik wandelde door de verlaten straten gewoon nergens naartoe. Ik was hier geboren dus was er bij elk gebouw wel een herinnering die in mijn gedachten te binnenschoot. Af een toe werd ik door de burgers van het dorp begroet en werd vrolijk van de spelende kinderen op straat. Ik stopte bruusk met wandelen toen ik bij het schuurtje, of beter gezegd, de werkplaats van mijn vorige echtgenote kwam. Het leek er verlaten en leeg uit. Ik keek door het raampje naar binnen maar zag alleen een stoffige ruimte. Ik hoorde voetstappen naderen allemaal op hetzelfde ritme. Net een leger. Je voelde de blikken van de inwoners verbaast kijken. Ik keerde me naar het geluid toe. Je zag bezorgde ouders hun kinderen bij zich roepen en veilig gaan schuilen in hun houten oftewel stenen huisjes. Tot mijn verbazing kwamen ze naar mijn richting tot ze uiteindelijk bij de schuur van de smid stopten.
‘Wat is er aan de hand.’ Vroeg ik om op de hoogte te blijven.
‘Mr Brown is gisteren overleden. We komen zijn lichaam ophalen.’ Zei hij doodkalm zonder enig gevoel van emotie te tonen.
‘Overleden? Zoals bij toverslag?’ Vroeg ik ongeloofwaardig terwijl mijn ogen die van de soldaat doorboorden.
‘Hij leefde in een ongezond toestand, te veel rum in niet goed voor je lever.’
‘Overleden door dronkenschap, en hoe moet het dan verder met de smid in onze stad?’ Vroeg ik aan hem maar het bleek een nutteloze vraag te zijn want hij hield enkel zijn schouders op.
‘Excuseer mevrouw.’ Zei hij formeel een vertrok nu ook naar binnen. Ik keek even in de schuur binnen. Ik zag de oude openhaard nog nabranden en de handgemaakte zwaarden schitteren in laatste spatjes vuur. Twee mannen droegen het lijk, dat ingewikkeld was in een linnen witte doek, naar buiten. Rillingen gingen van mijn ruggengraat naar de puntjes in mijn tenen. De inwoners keken vol verbazing toe naar de mannen die het lijk door de straten naar weet ik veel waar leden. Het was akelig om aan te zien. Ik keek ze na tot ze helemaal uit het zicht verdwenen waren. Jah, hier had hij nog gewerkt, maar nu was hij kapitein van de“flying duchman” en had hij geen mogelijkheid meer om aan edelsmeedkunst te doen. Ik vertrok na een laatste snelle blik op het gebouw geworpen te hebben. Ik wandelde de natuurstenen trap op zodat ik een overzicht had over de uitgestrekte zee. Even ging ik op de rand van de stenen zitten en tuurde voor me uit. In de verre verte zag ik een paar dolfijn zwemen en af een toe maakten ze een sprong waarna ze zachtjes terug in het golvende water terecht kwamen. Prachtige dieren. Ze lijken altijd zo gelukkig omdat ze het zo uitstralen maar diep in hun binnenste geloofde ik dat ze ergens ook verdrietig zouden zijn. Ik stond lachend recht en zette mijn wandeling verder door over het strand te wandelen, het oneindige zand door. Genietend van de zeelucht kwamen de herinnering van de black pearl me te binnen. Vaag, spookverhaal, ik had het maar mooi meegemaakt. Ik streek traag met mijn handen door mijn bruinblonde haren en plofte op het zand neer. Misschien moest ik vandaag maar wat later aan mijn werk beginnen, tijd genoeg, zoveel kon het niet zijn. Ik legde me uitgestrekt neer terwijl de hoge middagzon nu al hard scheen. Het was warm een bijna ondragelijk dat ik het niet meer kon uithouden. Traag ging ik rechtzitten met een kaarsrechte rug. Mijn ogen staarden naar de sterretjes in het water. Mijn hersenen zeiden nee, mijn gevoel antwoordde het tegendeel. Ik deed mijn bovenste jurk uit die uit een dikke stof was gemaakt en een gebroken witte kleur had met okerkleurige borduursels. Vervolgens ook het hatelijk korset waarvan ik dacht dat het elke dag strakker kwam te zitten. Het hemels gevoel van terug even normaal te kunnen ademen deed me ongelofelijk goed. Na mijn kleren netjes opgevouwen te hebben slenterde ik naar het water en ging erin. Nog geen twee seconden later, juist toen ik aan het afkoelen was, kwam de knecht - die nu verantwoordelijk was voor mijn - op me af.
‘Miss, zou u onmiddellijk uit het water willen komen. U had al twee uur geleden aan u taken moeten beginnen. Er ligt een hele stapel werk op u te wachten. En ik zal eerst een bad voor u regelen en zorgen dat die klitten in u haar van het zeewater verdwenen zijn.’ Zei hij streng. Ik kon niet zeggen “hij is net als mijn vader” omdat mijn vader het allemaal zou toegelaten hebben. Hij nam mijn kleren en sleurde me naar mijn thuis.
3.
Ik had de weg kalm meegelopen om niet al te veel aandacht te trekken. Af een toe had ik wel gevraagd of hij de greep in mijn rechterarm wou verzwakken, maar hij bleek de vraag te negeren. Er waren af een toe wel een paar onbeleefde burgers die me lachend aankeken, ik had er me niets van aangetrokken. Toen we bij de voordeur aankwamen, die twee meter hoog was, belde Adolf De Meter aan. Meneer mausers – de mannelijke bediende – deed de deur open en keek me met een vragende blik aan.
‘Ze heeft zich niet gedragen.’ Antwoordde Adolf kortaf een sleurde me de trap.
‘Hoezo niet gedragen. Als ik een gewone burger als ieder ander was geweest had niemand bezwaar gehad.’ Zei ik betweter met opgetrokken wenkbrauwen. Het typische karaktertrekje aan mezelf.
‘Oh, natuurlijk mevrouw, maar u bent niet zoals ieder ander.’ Zei hij een duwde me de badkamer in. Terwijl ze de ketels lauw water even naar op het vuur zette begon hij me met veel geweld uit te kleden. Hij bleek niet goed gezind te zijn met wat ik vandaag had uitgespookt. Toen de dienstmeid het bad vulde met het warme water ging ik zonder tegenspraak de badkuip in tot ze aan mijn haar begonnen. Na het wassen met een speciale zeep begonnen ze er met een fijn ijzeren kammetje door te kammen.
‘Zou u wat voorzichtiger willen zijn.’ Sprak ik beleeft en kon de neiging om naar de haarborstel uit te halen nog juist in bedwang houden. Ik wist niet waar hij met zijn gedachten zat maar hij bleef aan mijn haren trekken.
‘Stop er mee, ik zal het zelf wel doen.’ Zei ik met opeengeklemde tanden en probeerde de kam uit zijn handen te nemen.
‘Elizabeth zit stil, je maakt het alleen maar erger.’ Zei hij kalm. Ik wou protesteren en dat bleek ik ook te doen. Zonder enige ergernis stond ik op een duwde hem omver. In nam mijn avondjas een deed die aan.
‘Godverdomme.’ Fluisterde ik zacht toen ik door mijn haren streek. ‘Ga maar, ik kom onmiddellijk eten.’ Kalmeerde ik hem.
Hij stond woedend op zonder me tegen te spreken. Ik begon zelf rustig mijn haren te borstelen, deed andere kleren aan een ging op een rustig tempo de eetzaal. Ik lachte in mezelf. Hij lag daar eigenlijk best grappig in de badkamer. Verslagen door een meisje. Ik stopte al gauw met binnensmonds lachen toen ik hem met een zuur gezicht aan de eettafel trof. We maakten een kleine buiging en gingen beiden zitten aan de ebbenhouten tafel. In het midden stond een gouden kandelaar met drie kaarsen die de sfeer normaal gezien aangenamer moesten maken, maar de sfeer was om te snijden.
‘Wat vandaag is gebeurt hoop ik niet meer mee te maken. Ik wou protesteren. Zodra hij het merkte lied hij me zwijgen door zijn hand op te heffen.
‘Ik ben erg teleurgesteld in je gedrag. Je zal strak aan je papierwerk beginnen en je stopt niet tot heel de stapel weg is.’
‘Maar dat is onredelijk.’ Ging ik de tegenaanval in zodra ik kon.
‘Het is je straf Elizabeth.’
‘Miss Swann.’ Zei ik kwaad.
‘Zoals jij je vandaag gedragen hebt, noem ik jou geen miss Swann.’ Zei hij streng.
Ik stond razend op, maakt een kleine buiging en vertok met driftige passen naar de werkkamer. Toen ik aankwam kon ik mijn ogen niet geloven. Het leek wel een kilo bladeren. Onmogelijk, hij kon dit niet menen. Ik zette me neer op een luxueuze stoel en begon.
4.
Mijn hoofd was leeg, mijn blik verstarde. Ik werkte, bewoog en ademde maar ik was er niet. Ik voelde alleen een pijn van dromen en een toekomst die vervlogen zijn. Toen ik aan het laatste stukje perkament begon was het al half drie ’s avonds. Toen alles uiteindelijk klaar was stond ik wankelend op een vertrok naar de slaapkamer. De kandelaar in mijn handen flakkerde zachtjes in de wind die ik maakte. Ik deed mijn deur open die veel zwaarder leek dan anders. Ik zette de bronzen kandelaar op mijn houten bijzettafeltje neer en kleedde me om, om vervolgens in bed te duiken. Ik viel als een roos in slaap. Ik had gehoopt met de bloeiende bloemen wakker te worden maar het moest met een hels kabaal dat van de beneden verdieping afkomstig was. Ik draaide me om in mijn bed een probeerde met veel fantasie het hels kabaal te vergeten. Ik stond slecht gemutst op een deed mijn ochtendjas aan en mijn schoenen een slenterde vermoeid de stenen trap af.
‘Kan het alstublieft wat stiller, mijn hoofd barst van de hoofdpijn en…’ Ik verschoot van wat ik zag toen ik uiteindelijk opkeek.
‘Ah, miss Swann.’ Begon Adolf.
‘Wie had jou de toestemming gegeven om mijn huis aft e breken?’ Sprak ik een kon mijn ogen niet van de rommel afhouden. Het was een mesthoop. Alles lag onder het stof, een chaos van mensen die door elkaar liepen. Ik werd er zot van.
‘Jij hebt niets te zeggen, ik heb de voogdij over jou.’ Zei hij streng een wees naar een doos die in de rechterhoek moest komen te staan. ‘Ik ga het wat herinrichten. Ik denk dat het huis heel veel slechte herinneringen voor jou heeft. Het geeft je een slechte invloed.’ Hij wandelde naar de ebbenhouten gebroken witte dubbeldeuren. Ik volgde hem met driftige stappen.
‘Wat! Een slechte invloed, vroeger mocht ik doen wat ik wilde.’ Zei ik met opgeheven stem om boven het kabaal uit te komen. Adolf stopte een draaide zich abrupt om waardoor ik tegen hem aanbotste. Ik had geen zin om sorry te zeggen dus zweeg ik een keek hem met opgetrokken wenkbrauwen aan.
‘Dat is het nu juist Elizabethjuh.’ Ik kreeg kippenvel van de mannier waarop hij dat zei. ‘Ik heb regels, van mij mag jij niet alles doen waar je zin in hebt.’
‘Godverdomme.’ Brabbelde ik bij mezelf een liep hem voorbij naar de eetkamer waar mijn ontbeid niet klaarstond. ‘Anneleen?’ Vroeg ik een ging naar de keuken. Ze was spoorloos. Toen ik me langzaam omdraaide stond Meneer De Meter in de deuropening. Hij leek wel een spook. Overal verscheen hij waar hij niet hoorde te verschijnen. ‘Waar is ze?’ Vroeg ik.
‘Ik heb haar ontslagen. Ik vond haar niet geschikt genoeg voor hier in diens te zijn.’ Ik kreeg het! Ik liep naar hem toe een duwde hem een meter naar achter.
‘Stop nu eens met dingen achter mijn rug te regelen. Je bent niet mijn vader!’ Tierde ik uit en gaf hem nog een duw. Hij leek goed voorbereid te zijn want hij bleef goed in evenwicht.
‘Nee, inderdaad kind. Je vader was niet zo’n goede vader als ik.’ Zei hij schijnheilig.
‘Heb ik dat gezegd?’ Zei ik al iets kalmer, maar met nog enige woed in mijn stem. ‘Jij bent mijn vader niet.’ Fluisterde ik een vertrok naar de inkomhal en sloeg de deur achter me dicht. Ik vertrok naar buiten - na me omgekleed te hebben - en besloot ergens naartoe te gaan waar het spookachtig wezen me niet zou vinden. Wie denkt hij wel dat hij is.
5.
Ik weet niet wat de reden was, of waarom ik rechtstreeks naar de zee liep maar er was iets dat me aantrok. Waarschijnlijk omdat ik als jong meisje altijd droomde over piraten een spookschepen. Het was een droom die ooit echt uitgekomen was. Maar of alles verliep zoals ik het wou, dat was een heel ander verhaal. Ik deed mijn schoenen uit en voelde het zand mijn voeten strelen. Ik genoot ervan en leek even heel de gebeurtenis van daarstraks te vergeten. Ik wandelde traag over het strand. De zon kwam op een de fonkelingen die ik zo mooi vond kwamen weer tevoorschijn. Het deed me herinneren aan de dag dat ik en nog een deel van de bemanning terugkwamen uit het dodenrijk. Wat een avontuur, maar die dag ben ik wel te weten gekomen dat mijn vader vermoord was. Hij mocht zijn leven niet offeren omwille van mijn fout. Hij was te goed voor me geweest, veel te goed. Het had me veel verdriet gedaan en Will had me ermee hard gesteund. Ontzettend hard. Hij was te goed voor een piraat, veel was hij niet waard op zee. Probeerde ik mezelf wijs te maken. Ik liep geleidelijk naar de opgaande zon toe, mijn ogen stralend in het zonlicht. Ik lachte ondank is op het moment verdrietig was. Toen mijn knieën onder water kwamen te staan stopte ik en tuurde nog steeds naar de zon. Ik was verblind door de schoonheid en de warmte. Mijn kleed dat nu vuil en nat was wiegde mee in de wind samen met mijn blonde gekrulde haren. Ik sloot mijn ogen een liet de beelden van vroeger even door mijn gedachten te boven schieten. Juist toen de kus van Will aan bod kwam nam iemand mijn middel vast.
‘Stop mij lastig te vallen Adolf!.’ Zei ik geërgerd een draaide me om. Ik had mijn hand al opgeheven om hem een mep te geven maar kon me juist inhouden. ‘Jij?’ Sprak ik op fluistertoon en probeerde onopvallend mijn hand door mijn haren te strijken. Ik lachte zwakjes. Hij keek me verward aan.
‘Alles in orde.’ Vroeg James. Ik had hem hier nooit verwacht hij was nu heel gelukkig met Cate. Ze verwachtten zelfs een kind. Ik knikte en duwde zijn handen zachtjes weg.
‘Ik heb gehoord dat je vrouw zwanger is.’ Begon ik op een ander thema. Daar stonden we. Allebei vuil van het zand een nat van het zeewater. Ik voelde het zachtjes klotsen tegen mijn bovenbenen.
‘Ja, inderdaad.’ Antwoordde hij met een stralende glimlach.
‘Ik ben blij voor jou.’ Zei ik een keek op. Cate stond op de stenen dijk te wachten. Ze was een pracht van een vrouw en het witte kleed dat ze nu aanhad stond haar beeldig. Ik keek terug naar James. ‘Ik geloof dat ze wacht.’ Zei ik zacht. Hij knikte even.
‘Ik wou gewoon weten of alles in orde was.’ Antwoordde hij met een glimlach.
‘Natuurlijk is alles goed. Ga maar, ze wacht op je.’ Zei ik zo opgewekt mogelijk. Hij vertrok op een rustig tempo zoals ik hem kende. Hij was zo slecht nog niet. Hij zou Cate nooit bedriegen. Dat zou ik hem niet zien doen. Cate had geluk met hem, maar hij was niets voor mij. Te weinig uitdaging en pit. Ik lachte kort. Ik keerde me terug naar de zon en wandelde nog een eindje verder in zee en probeerde me een te maken. Het leven was een weg, die weg zou je volgen. Op zee had je geen wegen. Je was vrij, je kon kiezen welke richting je koos.
6.
Ik keek met een glimlach op. Sommige dingen waren echt leuk om terug aan te denken. Ik draaide me om en wou uit de zee lopen, maar mijn gedachte veranderde toen ik daar meneer De Meter zag staan. Ik begon wilt te ademen omdat mijn hartkloppingen versnelde. In de plaats van vooruit naar het witte strand te wandelen, stapte ik dieper in zee. Ik was stout geweest. Ik had het niet mogen doen. Stop het, je mag toch gaan en staan waar je wilt. Botsten mijn gedachten tegen elkaar op. Hij leek zich niet te ergeren aan het water en stapte gewoon op me af alsof hij een luipaard was die op zijn prooi afsloop. Het bezorgde me de kriebels. Ik stond op mijn tenen. Afwachtend, een kind gedreven in een hoek.
‘Ik wou even alleen zijn. Gewoon alleen.’ Probeerde ik me goed te praten. Ik betrapte mezelf erop dat ik trillingen in mijn stem had. Ik wist niet waardoor het kwam. Een koude rilling gleed over mijn lichaam, wetend dat het niet van het koude water en de frisse bries kwam.
‘Meisje, maak je geen baasjes wijs. Je had hier niet mogen zijn. Moet ik je nog meer straf gaan geven.’ Zei hij doodkalm wat mij verbaasde. Hij zou het normaal altijd uitgebruld hebben. Niets voor niets was zijn naam ‘de bulderende vent.’ Hij naderde tot hij zo dicht bij mij stond dat ik zijn adem in mijn gezicht voelde. Ik wou naar achteren gaan, ik was niet de beste zwemmer en had geen lang huishouding vermogen.
‘Lizzy, lizzy. Mijn meisje.’ Begon hij. Ik verstijfde en had moeite gekregen met ademhalen. Het koude water leek mijn bloed slechter te laten stromen.
‘Het spijt me.’ Stotterde ik trillend van de koude. ‘Ik zal het nooit meer doen.’ Probeerde ik zo snel mogelijk uit het water te ontsnappen. Ik zag zijn hand naar mijn gezicht glijden. Ik voelde het nauwelijks, verdooft van de pijn. Had ik niet versteend geweest had ik al onmiddellijk gezegd dat hij zijn poten moest thuishouden. Ik leek het niet lang meet vol te houden, ik zag alleen nog een waas.
‘Alstublieft.’ Smeekte ik en wou me naar voren verplaatsen maar hij leek zich niet te verzetten. ‘Ik hou het niet meer vol in dit koude water.’ Ik begreep niet hoe het kwam waarom hij zo tegen het ijskoude water bestemd was. Hij stond er nochtans niet veel langer in dan ik. ‘ik smeek het u.’ Fluisterde ik bijna tegen zijn lippen die nog warmte afgaven. Hij verplaatste zich na een tijdje toch naar achten. Uit het water liet ik me op het strand vallen. Het voelde ruw maar warm aan. Ik werd nog vuiler dan ik al was omdat het zand nog harder aan me kleefde. Ik mocht blijkbaar niet lang uitrusten want ik werd met een enorme ruk aan mijn arm rechtgetrokken. Ik hou het uitroepen van de pijn maar ik leek zo uitgeput te zijn dat mijn lichaam het niet toeliep. Heel de weg naar huis slenterde ik tot we bij de poot van mijn villa aankwamen. Ik viel een wou niet meer opstaan. Mijn lichaam protesteerde, het wrong tegen, het wou niet. Adolf liet me liggen.
‘Waar is ze?’ Vroeg Meneer Mausers een keek door de grote deuropening naar buiten. Het leek even te duren voor hij me zag. Als een hoopje miserie leek ik daar te liggen.
‘Ze kon het weer niet laten om naar zee te gaan. Het is haar eigen schuld. Ze moest maar niet in zee gaan. Was ik niet op tijd gekomen was ze dood.’ Zei hij. Er kwamen bedienden die me naar binnen droegen en me even op de fauteuil legden. Ze dekten me onder met een paar wollen dekens en wacht tot ik zou bekomen van het koude zeewater
7.
Ik werd na een tijdje wakker. Het uitzicht beviel me niet echt.
‘Gaat het.’ Vroeg hij. Ik begreep niet waar zijn bezorgdheid nu opeen vandaan kwam. Het leek uit het niets verschenen te zijn. Als ik dood was geweest had hij natuurlijk geen voogdij geld niet meer. Zou dat de reden zijn. Het kon me niet veel schelen en het leek me ook niet te ergeren.
‘Hoe laat is het.’ Mijn stem haperde nog steeds. Ik leek nog niet helemaal bekomen te zijn.
‘Half zeven. We hebben een warm bad voor je. Misschien knap je daar van op?’ Zei hij met een honingzoete stem. Ik knikt instemmend en stond recht. Ik leek wel X-benen te hebben. Alsof ik in jaren niet meer gelopen had. Adolf hielp me de trap op en de diensmeid met mijn kleren. Het warme zoete water deed goed. Toen ik netjes en fris was besloot ik vroeg te gaan slapen. Ik ging via de badkamer rechtstreeks naar mijn slaapkamer. Ik gaf mijn kat een zacht kusje op zijn voorhoofd een kroop in bed. Ik had nog maar juist mijn ogen gesloten en de persoon die mijn leven vernielde kwam mijn rust verstoren.
‘Wat?’ Vroeg ik zacht.
‘Ik kom je een goede nacht wensen.’ Zei hij een ging op de rand van mijn bed zitten. Ik weigerde mijn ogen te openen en draaide me nors om. Ik hoorde hem zachtjes lachen. ‘Morgen in er een bal. Jij en ik zullen ernaartoe gaan. Er zullen ook anderen zijn, ik hoop dat je je gedraagt als een dame en niet als één of andere boerin.’ Zei hij streng, maar fluisterend waardoor het helemaal niet zo overkam.
‘Ik zal me gedragen.’ Mopperde ik wat in mijn slaap. Ik kreeg het koud toen zijn lippen mijn wang aanraakten.
‘Slaapzacht.’ Hoorde ik hem nog fluisteren. Ik werd wakker met een redelijk goed gevoel. Goed uitgeslapen. Ik ging recht zitten en mijn kat kwam me onmiddellijk een goede morgen wensen. Ik streelde haar over haar glanzende vachtje.
‘Goedemorgen kattebeest.’ Begroete ik hem. Ik keek op toen de diensmeid binnen kwam.
‘Excuseer me als ik stoor, u bad is klaar.’ Ik knikte en vertrok naar de ruime badzaal. Uiteindelijk toen ik gewassen was werd ik opgemaakt voor het bal. Mijn haren werden netjes gekruld en opgestoken. Een wit versierd onderkleed en een korset kreeg ik aan. Vervolgens het mooiste deel van alles, het hoofdkleed. Het was een kersenrood kleed met een veehals. De witte borduursels en het kant makten het hele geheel fris. Toen alles in orde was,was het al laat in de namiddag. Meneer De Meter had de witte paarden aan de koets vastgemaakt. Ik staarde naar de ondergaande zon die met zijn lichtstralen mijn gezicht streelde.
‘Kom Elizabeth, we moeten vertrekken. Het is al later dan ik verwachte.’ Zei hij. We reden voorbij de dorpshuisjes waarvan je uit hun kleine houten raampjes een schemerig lichtje zag komen. Het leek gezellig en knus daarbinnen, maar of het werkelijk zo was, was een heel ander verhaal. We moesten ook een heel eindje door het platteland. De grote rietstengels zweefden zachtjes mee op het ritme van de wind. Ik zag in de verte het reusachtige gebouw. Veel groter dan mijn villa. Ik vroeg me af van wie het kon zijn. Iemand met veel geld in de zak, daar was ik van overtuigd. Ik stapte uit toen mijn portier werd geopend. Het eerste wat me opviel was de muziek van de waterval die zachtjes in de schaduw ruiste. Het schitterlicht van de sterrenglas verlichte de beeldige tuin. Ik keek op toen Adolf zijn arm uitstak. Ik nam hem vast en zo leed hij me de trappen op de inkomhal binnen.
8.
Er liepen obers rond die champagne een fruitsap serveerde. Er stond ook een buffettafel waar je de heerlijkste lekkernijen kon vinden. Op de dansvloer werd volop gedanst. Er was een leuke sfeer, maar nog steeds begreep ik niet goed waarom we naar hier kwamen. Het was tenslotte een lange rit hierheen.
‘Waarom...’ Begon ik. Ik kon mijn zin niet afmaken want de stem van een onbekende, die vanboven op het balkon stond, kwam boven de mijne uit. Ik keek op naar de man in een net kostuum.
‘Hier komen de gastheer en gastdame. Meneer en mevrouw Beckett.’ Daar kwam hij. Lord beckett en zijn vrouw. De man die ons met zijn snobe plannetjes wou uitroeien. Hij die mijn vader zijn graf had ingejaagd. Ik kreeg het, ik had al geen zin meer in een feest. De duisternis leek terug over de Bossen te verschijnen. De kilte de liefde te overwinnen. Maar aangezien zijn koelbloedigheid had hij toch mooi een echtgenote gevonden. Smaak had hij. Daar liep ze de trap af, ingehaakt bij Lord Beckett. Haar prachtige roodbruine haren lagen netjes over haar schouder. De tint voegde goed bij haar bleke huidskleur. De sierraden waren beeldig bij haar lichtblauwe avondjurk.
‘Wie is de vrouw.’ Fluisterde ik in Adolfs oor en kon mijn ogen niet van de prinses afhouden.
‘Katerina Florence. Ook wel Kate genoemd door haar vrienden.’ Fluisterde hij terug. Ik kwam weer tot positieve een richtte me weer op mijn vraag.
‘Waarom zijn we hier.’ Vroeg ik een keek hem zonder enige emotie te tonen aan. Hij leek even te twijfelen voor hij wou antwoordde maar daar kwam verandering in. Juist toen het in woorden wou uitbrengen onderbrak meneertje Lord hem. Het leek net of ze samengespannen hadden.
‘Miss Swann, aangenaam weerzien.’ Begon hij op hoogachtgelijke toon. Ik lachte miezerig.
‘Insgelijks.’ Antwoordde ik beleefd ondanks mijn innerlijke woede die dwong zich te uiten. Het liefst was ik hem in de haren gevlogen, maar ik had geen zin om het publiek tegen me te krijgen. Ik gaf hem uit beleefdheid drie zoenen wat Adolf ook deed bij Katerina. Vervolgens begroete ik ook de prinses waar ik minder moeite mee had.
‘Een hele tijd geleden.’ Zette hij zijn gesprek voort. Hij keek met zijn ooghoeken naar Katerina een lachte naar haar. ‘Wat onbeleefd van me. Dit is mijn vrouw Katerina Florence Beckett.’ Stelde hij haar voor. ‘Elizabeth Swann en Adolf De Meter.’ Stelde hij haar voor aan ons. Ik lachte vriendelijk naar haar. Ik kon haar niets kwalijk nemen van de daden die hij verricht had. Adolf maakte zelfs een kleine buiging voor haar. Meneer moest zonnodig weer gaan slijmen.
‘Ja, inderdaad een tijdje geleden wanneer was het toen je mijn vad…’ Ik werd onderbroken door Adolf. Ik wou nog zeggen. “vader dode.’ Maar de kans kreeg ik niet.
‘Excuseer ons even.’ Verontschuldigde hij zich een trok me mee. Mijn leven was precies een blad volgeschreven me ouderwetse regels. Toen we op een afstandje waren waar ze niet van ons gesprek konden horen sprak hij tot me. ‘Ben je helemaal zot geworden?’ Zei hij op fluistertoon en keek rond of niemand het gehoord had. ‘Hij is de koning van Engeland nu dat hij getrouwd is met prinses katerina.’
‘Ja en. Hij is een blijft de enige echte moordenaar van mijn vader.’ Sprak ik luider dan ik inschatte. Weer keek Adolf rond of niemand iets van het gesprek hoorde of dat er een luistervink was.
‘Kom, en gedraag je.’ Zei hij en ik vertrok tegen mijn zin terug naar het gelukkige koppel.
9.
‘Jack Sparrow. Waar is hij.’ Vroeg hij plotseling. Het kwam als een windstorm mijn oren binnen. Waarom zou hij dat moeten weten.
‘Ik heb al een jaar geen contact meer met Mr Sparrow gehad.’ Antwoordde ik formeel en trok mijn wenkbrauwen op.
‘Ah, weet u het zeker, geheime informatie voor de koning achterhouden is strafbaar.’ Vervolgde hij. Zijn ogen gleden weer naar de beeldschone vrouw naast hem. Ik kon begrijpen dat hij jaloers was. Zelf zou hij er nooit zo netjes en verzorgt uitzien. Ik wou lachen maar kon die nog juist onderdwingen.
‘Excuseer, ik ben nodig toe aan slaap. Ik wens jullie beiden nog een prettige avond.’ Probeerde ik het gesprek af te ronden.
‘Veilig thuis.’ Nam hij afscheid. Toen ik buiten was ademde ik eens goed diep in en uit. Ik had het warm gekregen. Warm van woede en ongeduld. Toen Adolf een tiental minuten later ook buitenkwam gaf hij me een draai rond mijn orden.
‘Kind, wie denk je dat je bent. Zo zijn gesprek afronden.’ Ik verschoot en wist de eerste seconden niet terug te zeggen. Hij wist goed genoeg dat hij een vuile moordenaar was.
‘Schoft!.’ Schelde ik hem uit. Hij had het recht er niet toe. Adolf vertrok zwijgend naar de koets een stapte in. Ik vroeg me af wat er op dit moment in hem omging. Veel vragen. Onbeantwoorde vragen. Het deed me herinneren dat hij mijn vraag ook nog niet beantwoord had. Ik snoof nog eens vluchtig de avondlucht in die naar vochtig gras rook. Ik kroop bij in de koets.
‘Zou je nu misschien een geldig antwoord willen geven op mijn vraag.’ Zei ik met een opgeheven stem. Hij zweeg heel de rit en ik had door het glazen raam naar buiten zitten turen. Ik deed de deur open en sprong eruit. Het verbaasde me ten zeerste dat hij de koets nier had laten stoppen. Eindelijk beseffend dat het zinloos was me steeds weer op te sluiten. Ik wandelde naar het strand. Alleen was ik deze keer dichter bij de haven. Ik naderde een kroeg. Ik kon toch nooit naar binnen gaan als een nette dame. Ze zouden me uitlachen en voor schut zetten. Ik deed mijn kleed uit tot ik alleen het witte onderjurk aanhand. Ik maakte er een scheur in zodat er het wat ouder en versleten zou uitzien. Vervolgens liet ik ook gewoon mijn haren doordeweeks los hangen. Toen ik er al minder netjes uitzag ging ik de kroeg binnen. Ik zette me op een houten kruk die bij de bar plaatsvond.
‘Wa zal het zijn juffie.’ Zei de barman. Hij had een lange baard een doorlopende zwart wenkbrauwen. Zijn zwarte vettige haren hingen sluik tegen zijn gezicht.
‘whisky.’ Antwoordde ik een leunde met mijn elleboog op de toog en met mijn hoofd in mijn hand.
‘Scheelt er ietsje.’ Vroeg hij met een vreemd accent. Ik kon hem onmogelijk de waarheid gaan vertellen. Toen hij het glaasje whisky op de toog had neergeplaatst dronk ik het met een teug leeg. Vervolgens goot hij het nog eens vol. Ik staarde naar het glas. Het leek me mee te nemen naar ergens anders.
‘Ach, meneer, soms word het je gewoon allemaal teveel. De wereld wordt te klein.’ Antwoordde ik op mijn beste dialect. Ik goot vervolgens ook het andere glas naar binnen. Ik leek het niet erg gewoon te zijn om alcohol zo naar binnen te zuipen want ik leek me redelijk snel dronken te voelen.
‘Meiske, trek et je ni aan.’ Probeerde hij me te troosten. ‘Ah gij. Das lang geleje. Gij een fles rum zeker.’ Zei de Barman tegen een andere persoon waarvan ik hoorde dat het een man was.
‘Ja maat. Inderdaat en geeft deze dame ook iets.’ Zei hij. Ik keek op een wist niet wie ik zag.
‘Ongelofelijk.’
‘jij verbaast, jou had ik hier ni verwacht hoor.’ Zei hij een leek veel verbaasder dan mijzelf.
‘Ja, ik wel.’ Ik lachte luidruchtig een stond wankelend recht. ‘go, wat zijde gij hard veranderd.’ Sprak ik half dronken. Een nam zijn hemd zachtjes vast en bestudeerde zijn kleren die er smerig uitzagen.
10.
‘Ah, wie we hier hebbe.’ Zei Becky Potts en kwam erbij staan. ‘Voor mij een fles rum, meneerke.’ Zei ze een plaatste zich neer op de stoel waar ik zonet op gezeten had. Ik keek op en kon alleen maar lachen.
‘Kan ni zeggen da ge er ouder op zijd geworden.’ Giechelde ik een had er moeite mee op mijn benen te staan. Ik hield me stevig vast aan zijn hemd. Er kwamen wel een paar scheurtjes in maar ze waren bijna onzichtbaar.
‘Zij heeft precies veel binnen.’ Zei Becky een lachte gezellig mee.
‘Ik zou eigenlijk naar huis moeten gaan.’ Zei ik een voelde me enorm duizelig. Het leek alsof ik tien toertjes had rond gedraaid. Zo ziek voelde ik me.
‘Ze haalt het toch wel?’ Vroeg Becky aan Jack en op een of andere mannier leek ze bezorgdheid te tonen. Ze streek even door haar blonde lange haren die redelijk proper waren voor een piraat.
‘Natuurlijk.’ Antwoordde Jack zoals hij altijd zou zeggen. Doodkalm probeerde hij me recht te houden. ‘Miss kan wel thuis raken.’ Lachte hij. Ik knikte niet goed beseffend waar is was. Alles leek zo’n waas in mijn ogen. Alsof mijn lens vervuild was. Ik vertrok naar buiten en hoopte snel thuis te raken om vervolgens als een blok inslaap te vallen. Tot buiten al mijn verwachtingen was ik toch maar mooi thuis geraakt. Ik deed de deur geruisloos open. Ik deed mijn vuile schoenen uit een sloop de trap op. Ik wist dat ik niet op de voorlaatste trede mocht trappen want die kraakte. Uiteindelijk op de bovenverdieping geraapt liep ik rechtstreeks naar mijn kamer. Ik was van plan onmiddellijk een roes uit te slapen. Weer bleek er niets van te kunnen komen. Ik keek de man die mijn leven in handen had met een kwade blik aan. Ik leek weer helemaal helder te denken des ondanks ik nog steeds dronken was. Ik wist wat er ging komen en was er dus deze keek ook goed dop voorbereid.
‘Te diep in het glas gekeken?’ Vroeg hij neutraal.
‘Kan mij het wat schelen.’ Antwoordde ik even neutraal als hij.
‘Als je, je niet gedraagt dan…’
‘Wat dan?’ Onderbrak ik hem een wandelde naar hem toe. ‘Ga je me opsluiten.’ Fluisterde ik uitdagend. In mezelf borrelde de woed op. Het was me te veel. De vulkaan zal en moest uitbarsten. Ik duwde hem tegen de muur waardoor zijn hoofd met een harde klap er tegenaan boste. Het leek hard aan te komen wan zijn uitdrukking op zijn gezicht leek wel een zure pruim. ‘Laat me met rust. Ik ga weg en ik smeek het u, u moet me niet komen zoeken.’ Zei ik iets gekalmeerder. Mijn hersenen leken te ontploffen. Zo’n pijn had ik in mijn hoofd. Ik besloot een bad te nemen voor ik vertrok. Ik nam een tas een deed daar de nodige dingen in. Een Jurk, een witte hemd, drie kwartbroek. Alles wat ik dacht nodig te hebben. Vervolgens ging ik slapen. Ik trof er Adolf niet meer wat me opluchtte. Hij had nu misschien ook zo’n harde hoofdpijn als ik. Alleen was er een verschil in hoe dat we het hadden gekregen. Ik zou de gevolgen dragen van mijn daden en in dit geval zou ik het met barstende hoofdpijn moeten stellen. Toen ik ’s morgens met de fluitende nachtegalen wakker werd nam ik afscheid van mijn herinneringen die ik in mijn huis had meegemaakt. Bij dageraad vertok ik. Ik had noch niet echt veel in gedachten wat ik zou gaan doen. Ik liep door de straten. Het was er druk. Iedereen leek tegen elkaar op te lopen tot ik zelf tegen iemand opbotste. Ik wou het uitvloeken maar toen ik zag wie het was bleek in het niet zo erg te vinden. Ik wist misschien wel waar ik naartoe zou gaan.
‘Zou ik met jou bood mee mogen varen?’ Overviel ik hem met mij vraag. Ik zag Jack lachen. ‘Ik heb je door. Goed. Zeg je prijs.’ Vervolgde ik. Ik kende zijn blik die naar iets vroeg. Zijn donkerbruine ogen benadrukt door de het zwarte ooglijntje en oogschaduw. Het was eigenlijk de eerste keek dat ik zijn ogen eens goed bekeek. De tint was niet echt bruin. Het was een mengelijk van oker en aardbruin.
‘Vijftig flessen rum en we hebben een deal.’ Ik was eigenlijk niet echt akkoord met de deal maar veel kon ik er niet op zeggen. Het was ofwel dat of wel niets. Ik knikte zachtjes, niet helemaal overtuigd van mezelf.
‘Afgesproken.’ Ik trok hem mee naar een van de beste cafees Port Royal.
‘Meneer Van Geel. Ik zou graag vijftig flessen rum geleverd willen hebben binnen een uur op de Black Pearl.’ Sprak ik zakelijk tot hem.
‘Natuurlijk Miss Swann. Kom in orde.’ Sprak hij beleefd. Ik betaald hem netjes.
‘Hij is een goede zakenman.’ Legde ik aan Jack uit. Ik zag hem verbaast kijken, maar aan zijn ogen te merken leek hij tevreden gesteld te zijn. Zijn ogen waren zeer expressies. Als hij iets verborgen hield was het meteen te merken aan zijn special bruine ogen.
11.
Toen we op het schip aangekomen waren nam ik even de tijd om alleen te zijn. Ik ging tegen de rand van het schip staan een leunde er over. Ik tuurde naar het wiegende water. De bloedende zon ging al onder en ik genoot van de laatste lichtstralen die mij deden verwarmen. Ik kreeg het warm toen ik een persoon naast me voelde.
‘Met mijn vrouwelijke hormonen voel ik dat je problemen hebt.’ Zei hij een ik voelde zijn blik in mijn gezicht branden. Wat moest ik zeggen. Nee, ik voel me schitterend als een ochtendjuweeltje? Ik draaide me naar hem en lachte bescheiden.
‘Wonderbaarlijk hoe jij altijd zo snel merkt aan iemand dat er iets mis is.’ Zei ik geïnteresseerd. Ik wou er eigenlijk wel achterkomen hoe hij dat deed. Even keek ik naar de zon toen die bijna helemaal verdronken was in de zee. Toen ik terug keek stond Jack verdacht dichterbij. Ik voelde zijn warme adem tegen mijn gezicht komen als een warme zomerbries.
‘Ik weet alles, liefste.’ Zei hij met een opgetrokken mondhoek. Het was een van zijn trekjes die hij volgens mij nooit zou afleren. Het was hetzelfde als bij de rum. Ik lachte met zijn uitspraak.
‘Wel, ik…wou gewoon hier zijn.’ Sprak ik met een dezelfde lach en keek hem recht in zijn ogen aan. Ze waren zo mooi dat ik erin wou verdrinken. De kleur deed me een klein beetje denken aan die van Will. Hij had wel een hele andere vorm, groter. Ik keek vervolgens naar zijn lippen die stilaan de mijne naderde.
‘Hey!’ Hoorde ik Rebecca Roepen toen ze het dek opliep. Ik keek naar haar waardoor Jacks lippen mijn wang raakten. Ze deed me aan iemand denken. Ik wist niet meer wanneer ik haar had gezien, maar mijn gedachten vertelde me dat ik haar herkend. Haar blonde haren, helder blauwe ogen zoals het zeewater. Ze leek een vurig meisje. Jong, vol passie en uitdaging. ‘Een nieuw lid. Jou heb ik gisteren al gezien. Aangenaam Miss.’ Zei ze een gaf me beleeft een hand.
‘Insgelijks.’ Antwoordde ik een lachte naar haar. Ze zag er goed uit voor een piraat te zijn.
‘Ik ben Rebecca Potts, vrienden noemen me Becky.’ Zei ze met een glimlach die warmte deed uitstralen.
‘Ik Elizabeth Swann…’
‘Meesten noemen haar Lizz of Lizzy.’ Wou Jack Grappig doen. Becky lachte een vertrok naar de het roer om alles bestuurbaar te maken. Jack draaide zich ook om een begon bevelen uit te delen. Ik Volgde Becky naar het roer. Ik vond het uizicht prachtig. De zee zo helder. De sterren weerspiegelend samen met hun gezel de maan. De sfeer was ontspannen en niet gedwongen. Ik leek als bij toverslag in een ander wereld te leven. De enige echte wereld van vrijheid en avontuur.
‘Wat is onze eerst bestemming?’ Vroeg ik aan haar.
‘Meisje, onze enige echte bestemming is Tortuga.’ Zei ze overtuigd en keek nog eens op het kompas om te zien naar welke windrichting ze moest varen. De golven namen zachtjes toe omdat de wind verzwaarde. De herinneringen aan Tortuga waren niet zo aangenaam, maar het kon deze keer ook meevallen. Ik besloot geen vooroordelen te nemen. Het zou komen zoals het kwam en zou het ook aanvaarden.
12.
Ik was moe en besloot dan ook samen met de zon op krachten te komen voor morgen.
‘Fijn je te leren kennen.’ Nam ik afscheid van haar.
‘Ja Lizz, goede nacht, over een half uurtje ga ik ook slapen.’ Zei ze vriendelijk. Ik liep de houten vochtige trap af en ging even naar de kajuit van jack om te zeggen dat ik ging slapen. Ik klopte voorzichtig op de deur en wacht tot er antwoord op mijn geklop zou komen. De deur werd geopende en daar stond Jack. Met een fles rum in de ene hand en de verroeste klink in zijn andere. Hij leek me een beetje dronken aan de waas van zijn ogen te zien.
‘Ik kwam even melden dat ik ging slapen. Waar zou ik kunnen slapen?’ Vroeg Ik een keek hem in zijn ogen aan. Hij dronk echt te veel. Vroeg of laat zou het misschien zijn leven kosten, maar hem water leren drink zou een job van duizenden jaren kosten.
‘Love, zoek maar een plekje uit, er is plaats genoeg.’ Zei hij en wou de tas met zijn vrije hand overnemen wat ik apaiseerde want het woog behoorlijk door. Voor een getrainde piraat zou het waarschijnlijk niet veel gewogen hebben, maar ik- gouverneursdochter - heb alleen maar netjes leren eten, recht lopen, gevoelens verbergen.
‘Dank je.’ Gaf ik hem een compliment. Hij ging da tas naar een tweede kamer achterin zijn kajuit brengen. Ik volgde hem op de voet. Het was niet alle luxe die ik had verwacht maar ik zou wel wat accessoires kopen wanneer ik tijd had.
‘Voila, Lizzy. Je verblijfplaats vanaf nu.’ Zei hij een zette de tas naast de matras die er erg versleten uitzag. Ik moest maar tevreden zijn met wat ik kreeg.
‘Euh, nogmaals dank.’ Complimenteerde ik hem nog een keer. Ik leek het mannelijk gezelschap van een geliefde erg te missen want elke keer als hij dicht in mijn buurt kwam kreeg ik het ontzettend warm. Het leek een subtropisch eiland in het kamertje.
‘Jack?’ Hoorde ik Becky in de deuropening roepen. Hij keek op hetzelfde moment op als ik op. ‘Wissel!.’ Tierde ze en ik hoorde ze na een heel poosje vertrekken. Ze ging waarschijnlijk net als ik slapen.
‘Goede nacht.’ Wenste hij me toe en vertrok na de deur dicht gedaan te hebben. Ik plaatste me op de matras een hoorde hem zijn kajuit nog verlaten.
‘Goede nacht.’ Fluisterde ik hem nog na. Eigenlijk had hij nog niet zo’n heel slecht karrakter. Misschien een beetje ruw aan de buitenkant, maar in zijn diepste binnenste een gouden hartje. Ik dekte mezelf onder een viel niet veel later in een diepe slaap. Dromen waren alleen goed om de werkelijkheid te vergeten maar misschien werd mijn droom nog werkelijkheid.
13.
Ik werd wakker met een hol gevoel in mijn maag. Ik draaide me om op mijn zij met mijn ogen op elkaar geknepen. Ze voelden zwaar alsof ze me dwongen in de duisternis te leven. Het was dan ook niet echt een nacht geweest waaraan ik gedacht had. Het schip dat heen een weer waggelde alsof het een schommel was die niet van ophouden wist. De versleten matras waar ik op lag was ik al helemaal niet gewend en de koude wind die door de wollen dekens leek heen te dringen had me deze nacht bevroren. Ik deed uiteindelijk mijn ogen met veel moeite open denkend dat ik een zware inspanning had geleverd. Ik ging rechtop zitten en rekte me uit door mijn handen hoog boven mijn hoofd uit te steken. Toen ik iemand met z’n ruwe handen de mijne voelde vastnemen keek ik verschoten op. Ze voelden warm aan waardoor ik een zachte rilling over mijn lichaam kreeg.
‘Straks steek je mijn ogen nog uit.’ Lachte Jack die me zachtjes omhoog trok. Ondanks dat hij een klein oppervlakte van mijn lichaam vast had deed hij me geen pijn. Juist de krampen in mijn rug, die aanvoelden als ontelbare naalden die prikten, deden me af en toe een zuur gezicht trekken. Ik keerde me naar hem om een lachte ondanks de stekende pijn.
‘Ook een goede morgen. Hoe slapen jullie eigenlijk op zo’n oud ding.’ Vroeg ik terwijl mijn ogen richting de matras keken. Het was wonderbaarlijk hoe ik op een stuk versleten vod kon slapen. De hel.
‘Als je hard werkt val je zo inslaap, Lizz.’ Zei hij redelijk serieus. Het leek alsof hij een zware nacht achter de rug had. Misschien had hij ook een slechte matras gehad? Ik wou hem nog een antwoord geven maar tot mijn spijt wist ik deze keer geen niets te verzinnen. Ik keek langs zijn nek heen naar de deuropening. De kajuit zag er best gezellig uit. In het midden een kleine houten tafel met een paar halfopgebrande kaarsen. In de hoek naast de deur was plaats voorzien van zijn bureau. Het zag er ongeordend uit. Rumflessen leek het enigste te zijn wat erop stond en een oude zwarte schoen waarvan ik niet begreep wat die daar stond te doen. Ergens een meter van de desk verwijderd stond een bijzet tafeltje. Ik dacht dat het essenhout was maar vanaf die afstand kon ik het niet goed waarnemen. Er lag een ouder kaart op, een hele oude kaart. Het oude perkament was helemaal gebleekt door het zonlicht dat het beschadigd had en de randen hadden ezelsoren. Vervolgens viel mijn oog op een heel kleine lange kast die uit hetzelfde materiaal was gemaakt als het bijzettafeltje. Er stonden boeken in. De letters die schitterden in het zonlicht kon ik jammer genoeg niet lezen. Het deed me eigenlijk beseffen dat ik thuis nog een heel goed boek had liggen. Jammer, dacht ik. Ik keek geleidelijk terug naar jack die zijn handen nu had verplaats naar mijn zij.
‘Wel… ik…’ Wist ik niet wat zeggen. ‘…vind dat je het daar gezellig het ingericht.’ Verzon ik hots knots. ‘Ik ga eens een frisse neus halen.’ Vervolgde ik een beetje gehaast. Ik begreep mezelf niet echt, waarom wou ik zo snel weg. Hij stond zo dicht bij mij. Ik voelde zijn ademhaling, hartkloppingen… Ik gaf hem een teder kusje op zijn lippen een vertrok zonder hem nog aangekeken te hebben de trap op. Ik vroeg me af wat hij nu zat te denken. Als piraat zou hij het natuurlijk niet erg gevonden hebben, maar de laatste keer dat ik hem gekust had, had ik hem bijna de dood ingejaagd. Ik ging naar de rand van het schip. Ik klopte een paar keer ritmis op het zwartbeschilderde hout. Ik besloot even na te denken over mijn keuze van daarstraks. De wind bloes door mijn blonde haren en ik sloot genietend mijn ogen om tot rust te komen.
14.
De bron van mijn bestaan houdt me nog steeds in de ban, ook al was dat niet mijn plan, zoveel wegen die ik nog kan banen. Ik vocht nu voor de nieuwe tijd als nooit tevoren. Draag geen dure kleren meer en weet heel goed waar ik hoor. Al is dat anders dan doorgaans ik ben nog steeds dezelfde Elizabeth Swann. Het ging niet om winnen of verliezen. Ik wou alleen dat men mijn naasten niet vergat. Met nog zoveel te beslechten en voor te vechten. Totdat men doorheeft dat het anders moet, zal mijn strijd opnieuw beginnen met mijn allerlaatste groet. Ondanks al mijn wonden zie ik heel helder het verschil. Ik had mezelf terug gevonden en wat ik bereiken wou. Ik zuchtte diep na zwaar ingeademd te hebben. Ik streek zacht over het zwarte hout tot een andere hand mijn weg blokkeerde. Ik had niet veel zin om te kijken. Mijn hand taste de hand naast me af. Het voelde ruw, wetend dat het dus iemand ouder was dan mezelf. Geleidelijk gingen mijn ogen naar de hand om vervolgens naar de persoon te kijken van wie de hand toebehoorde..
‘Hoi.’ Sprak ik zwakker dan ik verwacht had. Zachtjes draaide ik me naar het gestalte voor me om.
‘Ik wist dat je ooit naar mijn kant zou overkomen, Lizz.’ Zei hij met een scheve lach. Ik moest er flauwtjes van lachen.
‘Waarom ben ik daar niet zo zeker van?’ Fluisterde ik net niet tegen zijn volle lippen. Mijn ogen keken strak in de zijne en probeerde zijn aandacht bij mij te houden. Ik zag hem zijn donkere karaktervolle wenkbrauwen opliften. ‘Ik weet dat jij naar de eer een macht verlang die ik heb. Het gevoel om aanbeden te worden en alles wat daarbij hoort.’ Probeerde ik hem aan mijn kant te krijgen. Ik zag een kleine fonkeling in zijn ogen en krolde mijn mondhoeken zachtjes op.
‘Misschien.’ Brabbelde hij een beetje. Ik liet mijn handen naar zijn gezicht glijden. Zijn warme gelaat verwarmde mijn bevroren handen. Hij hield zich sterk om niet te laten merken dat de koude gloed door zijn lichaam gleed.
‘Ik ben er heel zeker van.’ Fluisterde ik terwijl ik mijn handen door zijn dreadlocks liet strelen. Gewaagt ging ik tegen hem staan zodat ik hem voelde ademen. Ik werd er rustig van - zoals de kalme zee - en toen zijn handen het waagde mij vast te nemen bracht ik mijn lippen naar de zijne een gaf hem een passionele kus. Het voelde aan als de warme zon, maar tegelijkertijd leek het me dood te bevriezen. Toen mijn lippen zich losten verscheen er een grimas op mijn gezicht. ‘Ik wist dat je naar mijn kant zou komen.’ Sprak ik en duwde hem zachtjes naar achter toen mijn hadden zich op zijn borstkas hadden plaatsgevonden. Ergeren deed hij niet echt want hij deed niets terug. Ik vond het vreemd dat hij zich zo gewonnen gaf, hij was een doorzetter, iemand die zichzelf altijd gelijk gaf. Toen zijn lippen de mijne voor de tweede keer raakten verschoot ik lichtelijk. Dat hij beter kuste dan Will was duidelijk, maar of hij even vertrouwbaar was…Ik besloot er niet al te veel vragen bij te stellen. De meeste vragen zouden toch onbeantwoord blijven. Het was zinloos dingen te vragen die anderen nooit vrijwillig zouden zeggen. ‘Ik geeft toe, je hebt gewonnen.’ Zei ik zonder het te beseffen dat ik mezelf overgaf. Hij had me helemaal in de ban. Hij wist de momenten uit te zoeken, de zwakste momenten. Ik nam afwezig zijn hemd vast. Ik was jong, ik droomde als kind ervan te trouwen. Te trouwen met een man die mij graag zag, mij aanbad. Maar dan blijk na heel mijn leven op te bouwen dat de liefde te zwaar word overschat. Mijn dromen, hoe het mij ook is verlopen zie ik vaak terug als ik mijn ogen sluit. Wanneer ik mijn ogen open dan beself ik dat geen een droom uitgekomen was. Als snel wist ik dat dromen niet bestonden. Het leek alsof de dromen staakten. Het beetje liefde wat ik toen had gevonden had het kind in mij voorgoed kapot gemaakt.
15.
Maar ik ben jong en al mijn wegen liggen open. Ik kan meegaan op de stroom van mijn leven. Hoe mijn leven ook zal lopen. Ik kan nog leven voor een droom! Liefde neemt, de liefde pakt en claimt. Ik voel pijn dus weet ik dat ik leef. Ik zet me klem want ik weet dat ik naar hem verlang. Liefde geeft, tintelt trilt en beeft. Dat voel je pas als je eenmaal bent gekust. Het streelt als het uw hart besteelt, maar als je het eenmaal hebt dan hou ik me er aanvast. Liefde is de allerzwartste lust maar het blijft de aller-schoonste last. Ik wou vragen of hij me graag zag, mij liefhad. Het leek me vroeg, het was te vers. Ik loste de greep in zijn hemd. Ik liep rustig weg van hem. Ik voelde de ogen prikken in mijn rug. Ik leek er achteraf spijt van te hebben gekregen te zijn weggegaan. Ik ging mijn kamertje binnen waar enkel ruimte was voor een matras en een kleine klerenkast. Ik hing er op mijn gemak al mijn kleren in en deed vervolgens een losse witte hemd aan en een bruine driekwart broek. Het voelde helemaal anders om zo’n kleren aan te hebben, ik voelde me er veel vrijer in. Ik ging naar buiten na mijn dekens verlucht te hebben. Toen ik buiten kwam voelde ik de zon zijn lichaam strelen. Het was mooi weer. Een zachte bries deed het aangenaam maken waardoor je niet alle schaduw plekjes moest gaan op zoeken. Ik ging de glibberige houten trap op die nog vochtig was van de dauwdruppels. Toen ik boven was aangekomen trof ik er Becky aan. Haar blonde weelderige haren speelden speels in de wind. Trots stond ze achter het stuur. Een echte piraat was ze, daar was geen twijfel aan.
‘Nog maar even en we bereiken Tortuga.’ Zei ze met een stralende witte glimlach. Ze had haar gebit goed verzorgd, ik verwachte dat de meeste piraten niets om hun uiterlijk gaven.
‘Leuk.’ Wou ik enthousiast overkomen.
‘Hopelijk is de kapitein bezig met de plannen voor onze volgende bestemming.’ Zei ze met haar heldere blauwe ogen gericht op de horizon. Ik ging op de rand van het schip zitten een genoot van het uitzicht. Een deel van de bemanning was druk bezig met de zeilen te hijsen omdat de wind onze snelheid kon versnellen. Daardoor zouden we vroeger kunnen aankomen dan we verwachten. Toen de avond viel en de zon zijn laatste stralen licht op de aarde scheen was het beruchte eiland in zicht.
‘We zijn er bijna!.’ Riep Becky uit een wierp een snelle lachende blik naar me. ‘Captain Sparrow, bevelen!.’ Bulderde ze uit en zocht met haar ogen naar hem. Hij leek even onvindbaar te zijn, maar even later verscheen hij in het uitzicht van Becky.
‘We gaan pas morgen aan land! Zoals we gepland hadden.’ Zei hij vastberaden van zijn besluit. Becky wou nog protesteren maar toen ze het dorpje zag besefte ze heel goed wat hij bedoelde. Er was een gevecht aan de gang. Je zag rook uit huizen komen die in brand stonden. Als je heel goed luisterde hoorde je knallen van geweerschoten.
‘Laat het anker zakken!’ Schreeuwde ze tegen de bemanning die onmiddellijk luisterde. Het was zwaar werk om het in het water te krijgen, maar de bemanning was sterk. Becky lachte zwakjes. Ik stond op een liep naar haar toe. Ik steunde haar.
‘Voel jij je wel lekker?’ Vroeg ik bezorgt en probeerde haar het trapje af te krijgen. Het duurde langer dan verwacht maar uiteindelijk was ze beneden geraakt.
‘Nee, ik voel me niet goed.’ Toen ze haar hand op haar buik legde besefte ik pas dat ze zwanger was. Met het losse witte hemd had het niet hard opgevallen. Zo’n dikke buik had ze niet. Ik leed haar naar een kamer. Toen het kindje was geboren noemde ze het Alex. Ik Had het voor haar gewassen.
‘Gefeliciteerd met je zoontje’ Het was een prachtkind en het leek op haar. Ik legde het bij Becky die ook naar haar kind lachte. Ik ging even naar boven om een paar dekens te halen. Onderweg liep ik tegen Jack. ‘Hey, Becky heeft een zoontje.’ Zij ik gelukkig in haar plaats. Ik zag Jack niet echt vrolijk mee lachen wat ik niet begreep. Misschien hield hij niet van kinderen. Dacht ik bij mezelf. Zonder er bij na te denken gaf ik hem een kus en ging verder opzoek naar dekens. Na een tijdje zoeken had ik in de kajuit een paar wollen doeken gevonden. Ik snelde de trap af naar beneden en wikkelde het kindje in de doeken en legde het vervolgens terug bij haar. ‘Wie is de vader?’ Vroeg ik nieuwsgierig. Toen ik het antwoord hoorde wist ik niet of ik wel aandachtig geluisterd had, maar toen ze het hele verhaal uitlegde leek ik het na een tijdje te begrijpen.
16.
Ik wou iets zeggen maar mijn woorden leken niet in mijn gedachten binnen te stromen. Ik stond daar met mijn mond noch open, noch dicht. Ik perste mijn lippen op elkaar zodat er enkel een streepje zichtbaar was.
‘Wel, ik,’ Begon ik maar besloot na een tijdje eerlijk te zijn, ‘Ik weet echt niet wat zeggen.’
Ik zag haar lachen en ze ging recht zitten tegen de houten muur. Ze zag er uitgeput uit, overspannen. Ik stond op en keek nog een tijdje naar haar.
‘Zal ik kruidenthee klaarmaken?’ Vroeg ik uiteindelijk met een miezerige grimas. Het deed me denken aan mijn moeder. Ik leek op haar. Het enige schilderij dat in de grote hal van mijn hangt, de enige echte herinnering. Ik was jong, te jong om het te kunnen beseffen dat zij er niet meer was. Naar gelang het schilderwerk kon ik afleiden dat het een jonge heldhaftige vrouw was geweest, vol passie en moed. Ze was helemaal het tegenovergestelde van mijn stotterende vader. Hij was een muis die het niet waagde de kaas van de val te nemen, uitgezonderd de laatste keer. Mijn gedachten vielen even stil alsof mijn hersens protesteerden te denken. Hij had zijn leven gegeven voor het mijne. Ik slikte en voelde een vervelende, stekend krop in mijn slokdarm. Toen ik weer in de realiteit kwam en even afscheid nam van mijn gedachten, keek ik naar Rebecca.
‘Ik kan er rum bij indoen, goed voor de bacteriën als je die heel warm opdrinkt.’ Voegde ik er snel aan toe. Als ik ernstig ziek was moest ik het van de dokter drinken. Alleen dan kon je de bacteriën uitzweten. De kruiden zouden je vervolgens helpen weerstand te bieden tegen al het slechte. Ik zag Becky moeizaam knikken en zachtjes wiegde ze haar kind in, zo voorzichtig en teder. Ze behandelde het zoals een porseleinen popje. Ik ontblote mijn tanden in een poging om te lachen maar mijn gedachten zaten ver, ver weg bij mijn verleden. Alles leek boven te komen, mijn jeugdige jaren als kind. Ik schuifelde de treden op, langzaam en afwezig waardoor ik bijna een trap naar beneden schoof. Toen ik in de keuken kwam begon ik onmiddellijk water te koken.
‘Slaap maar mijn kindje, doe je oogjes maar dicht. De laatste zonnestraal straat op je gezicht. Slaap maar mijn kindje, rust maar goed uit, want de zon verdwijnt achter de bergen.
En de schaduw in de bossen neemt steeds maar meer toe met de muziek van de waterval, die liefelijk in de schaduw ruist. Een dodelijk zwaard een fakkel in brand, men roept jullie naam, niets aan de hand. Slaap maar mijn kindjes rust maar goed want alles komt wel weer goed.’ Neuriede ik het slaaplied je van mijn moeder, dat haar moeder ook voor haar zon. Ondertussen maakte ik de kruiden klaar en deed die bij in het kokende water. Vervolgens ging ik in de kombuit opzoek naar een fles rum. Ik had alle kasten wel tien keek opengedaan maar ik vond geen rum. ‘Een piratenschip en geen rum te bekennen, abnormaal.’ Brabbelde ik. Toen ik voetstappen hoorde naderen, die uiteindelijk stopte in de deuropening, keek ik langzaam op. Het eerste wat me opviel was de fles rum die nog met een vierde gevuld was. Ook goed gezopen. Dacht ik, maar besloot het niet hardop te zeggen. ‘Heb je je zoon al bekeken?’ Vroeg ik terwijl ik naar hem doorstapte en mijn hand strelend opzijn hand naar de fles liet glijden, die vervolgens wegritsten en ver uit zijn bereik hield.
‘Ik goa er zo naartoe.’ Zei hij met een vreemd accent. ‘Mag ik de fles terug, ik ben de eerlijke vinder.’ Zei hij een beetje nors. Ik lachte speels naar hem een streek met mijn vrije hand door zijn haren, die een lichte bruine schijn hadden.
‘Ik ben de eerlijke afnemer, maar om je dorst te lessen…’ Ik gaf hem een teder kusje op zijn fijne lippen en mijn aandacht gleed terug naar het koken van de drank. ‘Weet je, jij kan misschien het drinken brengen en achteraf komen vertellen hoe het geweest was.’ Ik zette de tas thee op een schaaltje een duwde in zijn handen. Ik volgde hem met mijn ogen de trap af en ging vervolgens naar zijn kajuit. Ik dekte maakte mijn bed gereed en keek naar de laatste zonnestralen die de oceaan verlichte. Vervolgens dekte ik me in een deed mijn ogen dicht.